Tot je 7e, 8e jaar wordt je geest ingeregeld door karmische en genetische ervaringen. Dan staat je programmering klaar en kun je aan de uitwerking beginnen. Pechvogels kunnen nog van die Saturnus-effecten hebben tot hun 14, 15e jaar. Stress dus van autoriteiten, ouders en opvoeders. Zie hier een voorbeeld.

“Ik zie het al,” sprak de huisdokter. “Hij is rijp.” Hij had de steenpuist op mijn linker heup pijnlijk duwend bevoeld en mijn 6-jarige protesten gemakkelijk weggewuifd: “Het dòet geen pijn!”
Wat?! Het deed wèl zeer! Ik keek wanhopig naar mijn moeder, die was meegegaan. Mijn moeder was onverbiddelijk: “Het DOET geen pijn!”
De eerste aantasting van mijn kinderlijke vertrouwen was een feit. Deze vrouw hadden ze moeten vertellen dat het geen pijn deed, toen ze van mij lag te bevallen! Ik verzette me in de greep van meneer Jansen, die mijn moeder wenkte om mij beter vast te houden. Ik schreeuwde als een beest terwijl de dokter langzaam een vijf centimeter lange groene cocon uit mijn heup perste. Mijn benen waren slap geworden van de pijn en dat diagnosticeerde Jansen als overgave. “Eindelijk!” gromde hij, terwijl hij de etterslang bestudeerde. “Dat had inderdaad nog wel wat kunnen wachten,” zei hij tegen mijn moeder. NIET tegen mij, tegen mijn moeder.

Vele jaren later werd de Utrechtse Stationsstraat, waar wij woonden, onderdeel van Hoog Catharijne en daarmee werden veel van mijn kindergevoelens onder strak beton weggewerkt. O ja, ik herinner me ook nog dat mijn moeder mij een jaar later met een gordijnrail, die toevallig voorhanden was, twaalf, dertien zwarte strepen op mijn rug en benen sloeg, toen ik uit ons zolderraam op het puntdak was geklommen. Mijn eerste spirituele ervaring, zo dicht als je kan bij God komen en euforisch overzicht over de lagere werelden!
Natuurlijk was mijn moeder bang om mij te verliezen, dood gevallen tussen de bussen van het busstation. Natuurlijk doet men in paniek rare dingen, maar het moment van de echte vertrouwensbreuk kwam, toen ik haar drie dagen later weer op de zwarte bloeduitstortingen op mijn benen wees met de beschuldigende woorden: “Dat heb jij gedaan.”
Mijn moeder ging gewoon door met de afwas. Zwijgend.
Op school reageerde ook niemand op die zwarte strepen op mijn zomers blote benen. Eén jongen in de klas wilde het naadje van de kous weten en daarna was hij opgelucht: “Mijn vader slaat me ook.” Geen leerkracht bemoeide zich er mee. Of misschien wel en gaf mijn moeder naar anderen wel achteraf blijk van zelfinzicht. Niet van berouw helaas. En niet naar mij. Het was de zomer van 1953, toen nam de opvoedkunde nog niet zo’n hoge vlucht. Ik was zeven en het kwam nooit meer echt goed. Sorry zeggen moet je kennelijk leren en mijn moeder nam mijn lijden onvoldoende serieus.

Toen mijn vader overleed op mijn 12e, raakte ik min of meer in shock. Ik wilde niet praten, niet mee naar de begrafenis en dat bleef mijn moeder mij nog jarenlang nadragen. Toen, op mijn vijftiende, nam ik eens mijn vriend Cor mee naar huis. Cor kreeg thuis van zijn driftige en jaloerse vader vaak met de riem slaag. Hij klaagde zijn bittere nood bij mijn moeder, want zij was een lieve, zorgzame, begripvolle mevrouw. Mijn moeder deed de keukendeur dicht, maar toch kon ik hem horen huilen en ook hoe zij hem troostte. Er knapte iets in mij. Aan mij was nooit gevraagd hoe het met mijn gevoel zat na het vreselijke sterven van mijn vader. En ook niet naar wat ik voelde toen de man, die mij ook zomaar en regelmatig een hens voor mijn kop kon geven, ineens weg was, zonder verontschuldiging. Ik bleef huilen, de hele middag, de hele avond een stuk van de nacht. Tegen mijn aangeslagen broertje van dertien hoorde ik haar nog zeggen: “Laat hem maar. Die trekt wel weer bij.”
Naar de achtergrond van mijn verdriet zou nooit meer geïnformeerd worden.
Op mijn 23ste bezocht ik eindelijk het graf van mijn vader, tenminste, het was er niet meer. “De begraafplaatsbeheerder wilde voor de volgende tien jaar weer honderd gulden,” legde mijn moeder uit. “En dat had ik er niet voor over.” Overleg met de kinderen, nee, dat was niet bij haar opgekomen. Is dit nu allemaal karma? Ik vrees van wel. Houd dat ooit op? Misschien. En vast een beetje als mensen ophouden met hun kinderen te slaan. Hoe onmachtig ze zich ook voelen. Dan maar naar de therapeut!

Dit artikel werd gepubliceerd in het tijdschrift Paravisie in februari 2020