(Gepubliceerd in het blad Educare 2011)
Elke kinderleeftijd kent een eigen ontwikkelingsfase. Een kind van negen, tien jaar laat een heftiger gevoelsleven zien dan in een eerdere fase en tegelijk grote angsten om er niet bij te horen. Het kan leiden tot gevoelens van eenzaamheid en zelfs niet naar school willen. Treuzelen ’s morgens, te laat komen, raar ziek worden, het kunnen dan vormen worden van protest tegen alle verandering. Hoe kunnen we dit kind beter begrijpen?
Een negen- of tienjarig kind kan soms heel stroef in het leven staan. Moderne psychologen noemen dat prepuberen, mensen zoals de antroposofische visionair Rudolf Steiner beschreef echter al voor de Tweede Wereldoorlog gedetailleerd en nog steeds herkenbaar alle ontwikkelingsfasen van kinderen met zeer eigen kenmerken. Een kind van deze leeftijd (de vierdeklasser op de Vrije School, de zesdeklasser op de Basisschool) ziet ineens zijn ouders niet meer als de vertrouwde, onfeilbare, bestendige grootheid. Het krijgt langzaamaan via kritiek naar buiten en naar binnen een bewuster Ik-besef. De ouders worden ‘gewone’ mensen. Hun kinderen vallen met dit inzicht in deze periode met grote tegenzin uit hun vroegere,overzichtelijk veilige, magische wereld. Was iemands overlijden vroeger een wat mysterieuze, haast abstracte gebeurtenis, nu ervaren de kinderen een echt afscheid. Hoe lief of fraai opvoedkundig bedoeld ook, kritiek prikkelt hun onderbewuste vraag naar de wezenlijke achtergrond van al die opmerkingen. Steiner noemt dit de crisis van het autoriteitsbeginsel. Deze kinderen zoeken naar waarachtigheid, naar geloofwaardigheid en echte warmte. Als een test naar de omgeving gaan ze dus hun gevoelens expressiever naar buiten brengen (acting out) en dat kan leiden tot agressief, driftig of juist overangstig gedrag. Andere kinderen internaliseren op deze leeftijd nadrukkelijk hun kwetsbaarheid, waardoor er ineens ziekte ontstaat. Soms worden oude babyklachten gesomatiseerd, omdat ze gerevitaliseerd, wakker, worden door nieuwe er op lijkende gebeurtenissen. Een plotselinge huilbui is dan eerder een nuttige ontlading dan iets waar we ongerust over moeten worden. Van opvoeders en docenten wordt steeds een grote, omhullende empathie gevraagd. Het kind moet opnieuw en opnieuw worden uitgenodigd tot communicatie over de achterliggende ervaringen. In deze fase moeten kinderen dus leren om objectiever en met meer afstand om te gaan met hun lastige levenslessen. De volwassenen zullen daar vooral humor bij kunnen inzetten: door woordgrappen relativeren of door het aandragen van allerlei luchtiger beelden.
AFSTAND EN CONFLICT
De kinderen herkennen veel in elkaar maar sluiten zich tegelijkertijd ook meer van elkaar af. Dat betekent naast iemand zitten en toch nauwelijks praten. Onderlinge botsingen kunnen op deze leeftijd soms dramatisch ingrijpen. Toch valt op hoe de meeste kinderen prima hun gevoelens kunnen verwoorden, hoe ze gebeurtenissen goed uitzoeken en samen naar oplossingen zoeken.
Het meer afstand nemen dient ook in praktische rituelen geoefend te worden. Een X-gebaar uit de Eurythmie betekent bijvoorbeeld een beschermend soort afstand maken. Dus maakt een hele Vrije Schoolklas dan kruissteekjes met handwerken. Ook hout bewerken (opletten met die scherpe werktuigen!) biedt goed de mogelijkheid om grenzen te ervaren, evenals het vormtekenen (binnen de lijnen, binnen de vorm blijven). Daarbij is het werkthema in zo’n klas dan vlechtvormen. Er overheen, er onder door, het zijn allemaal processymbolen. Alles is tegelijk met alles verbonden en toch is iedere stroom autonoom, op weg in zijn eigen authentieke richting.
Steeds vragen de leerkrachten het kind te kijken naar het eigen werk, afstand te nemen en te analyseren: WAT heb je nu geleerd? En wat kan je hiermee? Wat heb je nog meer nodig? Ook in de ‘gewone’ lesstof komt dat zo noodzakelijke onderscheidbesef aan de orde: spellen, woordsoorten en zinnen ontleden. Bij rekenen is het symbool de 1, die in stukken gebroken wordt: de breuken.
TOEPASSELIJKE LESSTOF
In de vierde Vrije Schoolklas hoort als traditionele lesstof de Scandinavische EDDA thuis. Deze Noord-Europese mythologie beschrijft een langzaam maar onvermijdbaar instortende Godenwereld. Je kunt er makkelijk de eigen overgang van deze kinderen in voelen. Die verhalen zitten vol dood, verderf, afstand, vijanden EN humor. De kinderen hebben er intense aandacht voor, ze zuigen de prachtige Heldenverhalen op. Odin sluit als een goddelijke Ase een wonderlijke bloedbroederschap met een wezen van een totaal ander ras, de reus Loki. Hij tekent daarna tegelijk zijn toekomstige ondergang, die op gang wordt gebracht door de drie kinderen van Loki. Niet alles gaat teloor: op de achtergrond overleeft steeds de god Widar. Dit alles is tekenend voor de innerlijke strijd van onze kids en bij de overdracht van noodlot en acceptatie goed toepasbaar in hun eigen psychologische processen.
AFZETTEN TEGEN DE LEERKRACHT
Afstand naar elkaar, naar hun ouders, dat zien we veel gebeuren in deze fase. Maar dat proces sluit evenmin verzet tegen de juf of de meester uit. Vroeger was de leerkracht vooral lief, begrijpend en bemiddelend. Nu komen er ook andere elementen in het spel. De kinderen zijn wilder, eigenwijzer en opstandiger. In de klas geeft dat soms het tumult van een kippenhok of openlijke ruzies. Ook daarbij moet de leerkracht weer grenzen stellen en dat kan direct brutale of verkapte protesten opwekken. De kinderen moeten wennen aan de strengere houding van hun leerkracht, vooral omdat die nu plotseling ook veel strenger optreden tegen bepaalde individuen om een grotere collectieve verantwoordelijkheid te bewerkstelligen. De dwarsligger ondermijnt dan overduidelijk dus het welzijn van de hele klas. Tegelijk wordt er met collectieve beloningen gewerkt: een bepaalde rij mag dan als eerste naar buiten. Zo’n klas van negenjarigen is een pittig paard dat beslist de teugels nodig heeft.
VERSCHIL IN BEGAAFDHEDEN
Er zijn grote verschillen in hoe iedereen leert. Dat is altijd al zo geweest. Maar in deze fase wordt nog meer duidelijk dat er verschil in cognitieve begaafdheden bestaat. De kinderen zijn immers kritischer naar elkaar dan vroeger. Er kunnen echte uitersten zichtbaar worden. Enerzijds lijkt het alsof er meer hoogbegaafde, extra getalenteerde kinderen geboren worden, maar waarschijnlijk heeft die waarneming vooral te maken met het feit dat de scholen meer aandacht zijn gaan besteden aan kinderen die zich vervelen in de klas en die meer uitdagingen nodig hebben. Anderzijds valt op dat veel kinderen meer moeite met de lesstof hebben dan ‘normaal’. Leerkrachten zijn natuurlijk wel sneller dan vroeger beducht op dyslectische afwijkingen. Kids met een gediagnosticeerde dyslexie krijgen daarom eerder extra hulp bij het aanpakken van hun leerachterstanden. Tegelijkertijd dient er aandacht te komen voor de, meestal weinig als zodanig herkende, categorie hooggevoelige en hoogsensitieve kinderen (HSP, de Hoog Sensitieve Persoonlijkheid), die zich soms uiten in ADHD-gedrag, in een overdreven dramatiek of sentimentaliteit, maar ook in vorm van afzondering, die aan autisme kan doen denken. Laten we dus voorzichtig zijn met er al te snel zo’n stigmatiserend etiket op te plakken.
BEELDEND DENKEN
Een kind in het tiende levensjaar leert zich intuïtief te onderscheiden van de buitenwereld. Wat is waar en wat kan ik? Hun beeldende manier van denken krijgt ruimte in verhalen over de natuur, over edelstenen, over helden en over idealen. Dit kind is tegelijk, meer dan ooit tevoren, schitterend aan te spreken op een toegenomen gevoeligheid voor muziek en ritme. Vandaar dat voldoende zang, dans en beweging op school en in hobbyclubs een vormende en vitale uitlaatklep kan zijn. De longontwikkeling is in deze fase van groot belang. Goed ademhalen is dus de kern. Stress bij je kind? Leer het diep in- en uitademen en daarmee te ontladen en te ontspannen.
Samenvattend kan gesteld worden dat er aan de leerkrachten in deze klassen van uitersten, waarin op veel scholen van deze tijd een grote, ‘gewone’ middengroep ontbreekt, hoge empathische en morele eisen worden gesteld. Deze zo verschillend geaarde kinderen samen te brengen in een groepsleerproces, dat zijn ook ideële uitdagingen aan de betreffende leerkrachten, waarvoor de ouders groot respect zouden moeten hebben. Juist in een klas met negenjarigen, collectief op zoek naar wezenlijke innerlijke zekerheid, heeft de juf of meester alle ouderlijke ondersteuning nodig die er maar te krijgen is.
PdH
Literatuur: KIND VAN NEGEN van Herman Koepke (uitgever www.hesperia.nl)
Laatste commentaren