112 Alarmlogo
(Interview voor het Algemeen Dagblad maart 1997)

“Tipgevers, daar gaat het om in de wereld van het inbreken. Schoonmakers, uitzendkrachten, bewakers, beveiligers. Die zien waar het grote geld ligt en op welke dagen. Die maken een goed fotootje van de kluis, zodat je thuis effe op dat merk kan oefenen. Die vertellen je hoe het alarm werkt en waar het zit. Vroeger gaf je ze 25% maar die tijden zijn voorbij. De nieuwe gangs bieden 40%. Dan moet je meegaan. Het vak is moeilijker geworden en het verloedert.”

Adje is van een onbestemde leeftijd. Tussen de vijftig en de zestig. Hij vist met een kennis van mij. Ik ontmoet hem een paar keer bij thuiswedstrijden van de voetbalclub. We hebben hetzelfde gevoel voor humor. Later zie ik hem wel eens in het café. In de zomer komen we op een terras een paar avonden serieus aan de praat.
“Ik ben een gepensioneerde inbreker,” vertelt Ad dan eens. Als we eenmaal aan de praat zijn, krijgt hij me keer op keer aan het schaterlachen. Dat vindt Ad leuk: “Ik hou van mensen die kunnen lachen. Die leven meer.”
Ad is heel rijk geweest, vertelt hij. Maar hij is het deels door pech en deels door gokken grotendeels kwijtgeraakt.

“Dat is het probleem. Je moet je verdienste ergens legaal kunnen beleggen voor je oude dag. Dat kunnen mensen als ik niet. Het is zwart geld en allemaal contant. Er wordt aan de lopende band misbruik van je gemaakt. En als je een mooie wagen voor de deur hebt, maken je buren er krassen op. Ze gunnen je het niet. Of ze verdenken je van drugshandel. Maar ik ben gewoon een eerlijke inbreker. Ik houd niet van geweld en ik pak alleen de grote lui. Maar dat kan je niemand vertellen.”

Vertel je het daarom aan mij?
“Vast wel. Jij weet niks van me. Ome Henk (zijn vismaat, PdH) weet ook niks van mij. Maar ik zal nooit helemaal vrijuit praten tegen een vreemde.”

Tegen een vertrouwd iemand wel?
“Hmm. Nou je dat zegt… Nee, ik heb geen vak waar je over moet praten. Er is veel kinnesinne.”

Zijn er vaak mensen jaloers op je geweest?
“Natuurlijk. Collega’s vermoeden mijn hand bij een bepaalde kraak. De recherche ook. Ze komen langs. Ze verhoren andere criminelen en ze noemen mijn naam. Maar ze hebben geen bewijs. En ik kom er altijd mee weg. Dat kunnen een hoop van die sappelaars niet hebben.”

Gaat het dan vooral om geld?
“Altijd. Geld is de basis van je bestaan. Maar het kan zich ook tegen je keren. Ik ken een ouwe heler. Die is opgehouden toen hij een miljoen had. Zei tegen mij, dat hij in Nederland geen leven meer kon hebben met al dat moeilijke heen en weer reizen naar zijn zwarte bank in Luxemburg. Het hele wereldje weet dat je geld hebt. En zo komt er iemand makkelijk op het idee om jou een keer te rippen. Die gast heeft dus een huis gekocht op Bali met zo’n vrouwtje erbij. Daar wil hij dood gaan. Daarna krijgt dat vrouwtje het huis. Zij blij en hij blij. Dat kon ik me wel voorstellen. Lui als hij en ik, wij passen toch niet in zo’n achterlijk Nederlands bejaardentehuis? Maar ja, wat moet ik? Ik zit nu al een paar jaar aan de min-kant. Maar ik ken de plus-kant even goed. Een duizendje of vier wegdrinken en weggeven in een dol weekendje. Dat ken ik. Alleen hou ik niet van snollen. Ik heb weer een vrouw die goed voor me is. Ik ben gewoon het monogame type. Maar ja, dan moet zij dus weer echt bont dragen, weet je. En een dure keuken hebben. Ja, dat wel. Dat kost handenvol met geld.”

Veel geld hebben valt dus ook niet mee?
“Je komt aan de min en aan de plus krankzinnigen tegen. Ik geef je een voorbeeld. Ik had een tijdje een maat. Een illegaal uit Marokko. Dat was meer een insluiper, een deurtjesvoeler noemden wij dat. Bij dure huizen achterom lopen, altijd autoportieren controleren. Alleen uit maar op geld, sieraden en autosleutels. De auto van de bewoner geparkeerd op de oprit? Mooi, die nam hij gewoon mee naar huis, reed-ie nog rustig weken in rond. Gratis tanken op de snelweg, bekeuringen bij bosjes. En dan ging hij het ding verkopen in Frankrijk. Die had weken van ladingen geld en weken van helemaal niks. Hij werd twee keer aangehouden, zomaar en dan uitgewezen. Ik weet nog, de eerste keer. Ging hij met de Vreemdelingenpolitie naar Den Haag Centraal, kochten ze een treinkaartje Den Haag-Parijs voor hem en dan stapte hij in Rotterdam weer uit. Kon hij dat kaartje bij het loket weer inwisselen voor geld. Gekker kon gewoon niet. ‘Ik ben een koning-bedelaar,’ zei hij altijd.”

Wat voor zaken deed je met die maat?
“Met auto’s was hij een kei. Wij deden trucks samen. Je wordt getipt dat er ergens op een bedrijfsterrein een vrachtwagen geparkeerd staat met laten we zeggen, textiel. En dan die kar van het slot krijgen en aan de praat. Daar had ik hem voor nodig. Ik maakte dan ondertussen het hek open. Dan hadden we ergens al een garage besproken en daar werd de laaddeur dan geforceerd. Met een hoop zweet en ellende hadden we zo eens een dikke DAF binnen, paste het kreng toch niet door de deur! Reed die Marokkaan zich vast op het rolluik in het plafond. Daar sta je ’s morgens om vier uur met een snijbrander in het volle zicht van voorbijkomend verkeer. Maar je moet wel aan de gang, al loopt het bloed langs je handen. Die garage was namelijk van een ver familielid. Ja, als de kit dàt natrekt, dan ga je voor schut. En dat mannetje had kindertjes en een lekker vrouwtje. Zulke lui babbelen meteen als ze een paar dagen worden vastgehouden. Nee, dat moet je niet hebben. Ik heb als stelregel: praten is veroordelen. Niet praten, helemaal niks. Laat ze maar technisch bewijs rond zien te krijgen. Zonder goeie getuigen, zonder bekentenissen, nou dan baalt de recherche. Iedereen weet dat je het gedaan hebt, maar de officier van justitie durft toch geen zaak aan. En sta ik weer lachend na zes dagen op straat.”

Is dat altijd goed gegaan?
“Ik heb alleen gezeten omdat ik verlinkt ben geworden, nooit op een heterdaadje. Door lui die hun eigen armetierige hachje wilden redden. Daar pis ik op. Maar het meeste leer je wel in de gevangenis. Er zat een gozer die gepakt was op zijn schoenafdruk tegen een deur die hij had ingetrapt. Die gaf een gouden tip. Je doet van tevoren dikke geitenwollen sokken over je schoenen. Dat profieltje kunnen ze nooit thuisbrengen met hun computertjes, hoor!”

Iedereen praat in de bak?
“Ja en dat is de makke ook. Wat heb je anders? Er wordt enorm veel geluld. Veel bluf en gepats, maar ook allerlei nuttige roddel en tips. Welke advocaten bereid zijn om je geld in veiligheid te brengen, welke lui een fout telefoontje voor je willen doen. Hoe je moet oppassen met dit en dat. Met bankbiljetten. Kijk, je haalt de buit ergens weg en dan heb je vanzelf handschoenen aan. Maar op al die biljetten staan de vingerafdrukken van de boekhouder van zo’n firma die ze geteld heeft. Als jij betrapt wordt met tien stuks van zo’n partij, dan ga je voor gaas. Die biljetten moet je dus stuk voor stuk wassen en strijken. En dan hoor je details over bepaalde merken lastige kluizen. Dat is later van onschatbare waarde.”

Jij kunt niet alles open krijgen?
“Nee, je hebt of niet genoeg tijd, of de verkeerde spullen bij je. Of ze hebben net een aanpassinkje binnenin gemaakt. Als je verkeerd met je snijbrander werkt, verbrandt de poet of wordt met verf onbruikbaar gemaakt door een aparte beveiliging. Maar dat is dus de grote uitdaging. Ik werd eens getipt dat er op een bepaalde dag vijf of zes ton zou liggen ergens bij een grote firma. Er kwam een Polaroid-foto van het ding op de proppen: een hele lastige jongen. Toen heeft een keurige relatie van mij zo’n zelfde type bij de importeur besteld, zodat wij er in alle rust op konden gaan oefenen. Keurig afgeleverd en keurig betaald van een reserve’tje van een vorige inbraak.”

Dat is het dus het vooruitdenken van de moderne inbreker?
“Jongen, dat was al járen geleden. Dat is gewoon beroeps zijn. Kort en goed, wij oefenen drie weken tot we hem met de juiste combinatie van spullen en snelheid konden verslaan. We gingen klokslag twee naar binnen met een deurtje in een deur. Perfect.”

Ho, wat is dat? Wat voor deur?
“Kijk, zulke zaken hebben overal stil alarm. Op de ramen en op de bovendorpels van de deuren. Als dat open gaat, verbreek je een contact en gaat er ergens iets krijsen. Nee dus. Wat dus wel? Je zaagt met een speciale industriezaag een onderpaneel uit zo’n deur. Dan heb je een minimale zaagsnede, die zelfs aan de jongens van de Veiligheidsdienst niet opvalt. Met een speciale truc hang je dat nieuwe deurtje achter je weer op zijn plek en jij bent binnen zonder alarmgepiep. Kort en goed, wij gaan aan de slag op de eerste verdieping. ’s Morgens om half zes gaat-ie los. En wat denk je? Leeg! Tenminste, twee envelopjes met honderdtjes. We dachten dat we gek werden. Wat was het geval? Hadden we de verkeerde verdieping gepakt. Stond op de tweede verdieping nog zo’n kluis. Precies dezelfde! Een dagkluis beneden en een nachtkluis boven. En die kantoorverdiepingen leken precies op elkaar.”

En toen?
“Ja daar sta je. Je haar is verbrand van de hitte van de snijbrander, je klauwen zitten vol ijzersplinters van de slijptol en je tipgever verwacht overmorgen een ton tipgeld van je. Die denkt meteen dat je de boel belazert. En dat komt dus ook inderdaad voor. Er is heel veel bedrog als het om groot geld gaat. Ook van de andere partij. Lees ik de volgende dag in de krant dat er honderdduizend weg is, omdat de firma dan vet verzekeringsgeld kon pakken, terwijl in hun kluis in werkelijkheid maar een paar honderd lag! We stonden daar gewoon te huilen. Twee grote kerels en janken. Echt. Maar dat duurt kort. Drama kan je je niet permitteren. Als razenden hebben we toen het hele pand doorzocht op andere spullen. En dan vang je toch op het laatste moment nog het goede visje.”

En dat was?
“Sleutels. Ergens in een laatje van een boekhouder. Kijk, dat moet je nooit meenemen. Dat kopieer je met een wasdoosje. Net als met autosleutels en autopapieren. Dan missen ze niks, zijn ze nergens op voorbereid in de toekomst. Dus kopiëren jonge! Om zes uur ’s morgens. Dàt is koelbloedigheid. Over een half uur wordt het licht en dan moet je weg zijn met al je spullen. Even wachten op een stille plek tot de zon opkomt en dan op je gemak mee met de ochtendspits. Want dat moet je nooit doen: in het holst van de nacht gaan rijden met een wagen met gestolen spullen. Zo worden de meesten gepakt. In het donker. Bij routinecontroles van de kitterij (politie, PdH).”

Nog even terug naar die sleutels. Wat leverde dat dan op?
“Kijk, wij kennen al die types. Dat was een speciale die op een kleiner type kluis past. Het enige wat je dan moet uitvinden is wáár die staat. Zo konden we onze tipgever ook te vriend houden. En dat kluisje is rustig een half jaartje later aan de beurt gekomen op een dag toen het echt vol zat. Dan sta je te tapdansen en te huilen van de pret, dat kan ik je vertellen.”

En die andere sleutels?
“Nah… Daar kan ik niets over vertellen. Er zitten een paar schoonheidsfoutjes aan die actie. Maar trucksleutels en de papieren die erbij horen, dat is goud waard. Daar kan je mee naar het buitenland. Maar ik hou niet van het buitenland. Heb ik slechte ervaringen gehad.”

Vertel eens.
“België, dat is heel verziekt. Je leest het nou in de krant, maar ik ken dat van meemaken. En Duitsland. Daar hebben ze wat uitgehaald met mijn ouweheer. Dat was een galbak soms, maar dat had zo zijn eigen oorzaak. Die komt uit zo’n eng gristelijk boerengezin, waar ze op zaterdagavond de haan bij de kippen vandaan halen zodat het beest op zondag geen kipje zwanger zal maken. Ik had een hekel aan mijn oma en opa. Fijn als poppenstront, zal ‘k maar zeggen, venijn in de kont. Mijn pa heeft hun z’n hele leven gehaat. Daar zitten allemaal gore sekstoestanden aan vast. Wie dáár preken, dat zijn de ergste. En daar had mijn vader in die tijd direct een rood waas van voor z’n ogen. Dus is-t-ie eens ergens in Berlijn gaan meppen tegen een paar homo-achtige buitenlanders. Nou dat is fout afgelopen. Doordat met hem heb ik jaren in een kindertehuis gezeten. Zal ik maar helemaal niks van vertellen. Als je niet rot bent, word je daar rot, op zeker! Ik heb nooit een gewoon vak geleerd alleen maar de criminaliteit.”

Vind jij niet dat je iets fout doet?
“Ik? Kijk, mijn oudste broer zit in een tehuis vanwege het drinken, mijn oudste zus zit vanwege de gekte in een gesticht, maar ik kost de staat niks sinds twintig jaar. Geen uitkering, geen niks. In mijn soort familie is dat zeldzaam, hoor. Ik ben eigenlijk het witte schaap van de familie.”

Wat voor iemand is je moeder?
“Wil ik niet over praten. Hee, ho. Je komt toch niet voor spychiater spelen? Daar hou ik niet van. Ik praat tegen mijn vrouw, dat is genoeg voor mij.”

Sorry, ik ben een beetje gestoord nieuwsgierig. Laat me het goedmaken. Neem je nog zo’n broodje pikant vlees?
“Jij zou een goeie inbraakpartner zijn. Die vind je tegenwoordig nauwelijks meer.”

Wat mankeert er aan?
“De meeste lui worden te hebberig en te egoïstisch. Ze hangen zich vol goud. Ze gaan in een bubbelbad zitten met twee hoeren voor tienduizend piek en ze snuiven coke. En als ze eenmaal op die weg zitten, kan je ze niet meer vertrouwen. En ze spelen gangster. Wapens mee naar binnen. Dat heb ik nooit gedaan. Je verleidt jezelf om te gaan schieten. Nee, zulke gasten gaan ook te hard praten, ze brallen en ze verlinken je direct als ze op een politiebureau twee dagen geen drugs krijgen. Het is geen sport meer zoals het voor mij geweest is.”

Voor jou was het een uitdaging?
“Ergens wel. Weet je, de eerste helft van mijn leven stond iedereen boven mij. Ik kreeg hopen slaag, hopen vernedering. Je wordt er hard van maar dat gaat langzaam. Te langzaam. En dan komt er een moment waarop ik lach. Als ik met 30 kilo apparatuur op mijn rug langs een bliksemafleider naar boven ben geklommen. Als ik een daklicht er uit til en naar beneden ga met mijn bergbeklimmerstouw. Als ik de spullen zie, waarvoor ik kom. Dan lach ik. Als ik over de vloer onder de straal van het bewegingsalarm door glijd. Dan lach ik. Als ik voor dertig rooitjes (duizend gulden, PdH) gejatte waar overlaad van de gestolen auto in mijn eigen busje. Als ik dan gas geef,dan lach ik. Dan sta ik boven hun. Dan passeert je een politiewagen en je weet, hahaha, die komt niet voor mij. Nu niet en nooit niet. Dat is voor mij eerherstel. Dan voel ik mij superieur. Een vakman, ja.”