Loading...
You are here:  Home  >  Andere verhalen  >  Current Article

Gewoon goed afsluiten, kort verhaal

By   /   augustus 23, 2015  /   Reacties uitgeschakeld voor Gewoon goed afsluiten, kort verhaal

Gooische Martin copy

Niet iedereen brengt het tot klokkenluider. Soms komt een ontevreden werknemer niet verder dan gewoon goed afsluiten.

‘We gaan even allemaal naar de parkeergarage!’
Mijn baas stak zijn opgeblazen kale cokehoofd uit zijn kantoor. Hij glom. Had zomaar een nieuwe cabriolet gekocht! Het kantoor stroomde leeg. Tenminste, ik bleef achter mijn beeld­scherm aan het werk. Voor de verandering had ik weer eens een leuke klus, waar ik op tijd mee klaar wilde zijn. En het gepats van directeur Bolhuis hing me al heel lang mijlenver de strot uit. Boven­dien zat er aan die nieuwe auto een onverkwikkelijk verhaal vast, over Gerrit’s ontslag.

Ik kwam hier binnen via een uitzendbureau. Twee keer zes maanden. Toen kreeg ik een tijdelijke baan voor een jaar. De bureaumanager liet regelmatig zijn enthousiasme blijken: ‘Jij gaat heel groot worden bij dit bedrijf.’ Die Gerrit was zelf ook jong en ambitieus. Zijn verbeterplannen werden door de baas helaas in haast hetzelfde tempo afgeschoten waarmee de arme Gerrit ze indiende. Gerrit wilde investeren, meneer Bolhuis wilde voor­namelijk de productie en het rendement opvoeren. Op een middag kwam Gerrit razend uit het bazenkan­toor. Bolhuis had in zijn declaratie zitten strepen. Dat was tegen Gerrits zere been. Een woeste stroom van kwetsbare inside-information ontsnapte hem toen hij aan mijn bureau kwam afreage­ren. Hoe Bolhuis een Mars kocht in een benzinestation om vervolgens benzinebonnen uit de prullenbak te vissen om later aan zijn privédeclara­ties toe te voegen. Hoe Bolhuis van de grootaandeelhouder van het bedrijf een salaris- en tantièmeverhoging had afge­dwongen op basis van compromitteren­de stukken. Hoe Bolhuis na werktijd heel vaak ieders bureau doorsnuffelde en later bekwame personeelsleden had ontslagen met dubieuze manoeuvres.

Ik herinnerde me hoe dat met die bureaus ging. Op een dag kwam meneer Bolhuis al de sleutels van onze bureauladen innemen. Afgesloten bureaus, dat vond hij een sfeer van geheimen creëren die ‘niet paste bij onze bedrijfscultuur van openheid.’ De sleutels gingen samen aan een grote bos in een lade van zijn bureau ‘dat ook nooit afgesloten zou zijn.’ Dat bleek gedeelte­lijk waar. Meneer Bolhuis sloot de linker ladenrij inderdaad nooit af, maar de rechter ladenrij altijd zeer zorg­vul­dig. Van Gerrit hoorde ik wat daar goed in verborgen lag. Foto’s van wilde feestjes in België met de Raad van Bestuur en wat aandeelhouders.

Gerrit had nog een schrijnend verhaal. Hoe hij zelf bij het hele personeel geld opgehaald had voor de zieke Ingrid, nageteld twee­honderd­veertig euro. De direc­teur zou haar persoonlijk het geschenk gaan brengen in het ziekenhuis. Ingrid bleek behalve ziek ook zwanger en kwam helemaal nooit meer terug. Toen Gerrit later op kraamvisite ging, had hij gevraagd naar haar besteding van het personeels­geschenk. Ze was hogelijk verrast. Bolhuis had haar inder­daad opgezocht. Met bloemen, met een prach­tige bos, dat wist ze nog wel. Gerrit had er op kan­toor maar niet over gepraat. Zijn car­rièreperspectief was hem nog te lief. Hij was net afge­studeerd en dit was zijn eerste baan. Dan slik je nog veel, dacht ik.

Bolhuis is pas negenendertig, hoewel hij er als vijftig uit ziet. Dat heb je gauw als je dik en kaal bent, veel rookt en drinkt en snuift. Waarom praat die man toch zo veel over zijn studententijd? dacht ik vaak.
‘U bent zeker nooit afgestu­deerd,’ vroeg ik op een chagrijnige middag, nadat Bolhuis me verweten had dat ik het radioverbod op de afdeling zat te provoceren met een Walkman. Dat ik met een memorecorder het verslag van de afdelingsvergadering zat uit te tikken, was hem pijnlijk genoeg, niet opgevallen.
‘Hoezo?’ vroeg Bolhuis.
‘Nou ja, ja of nee? Bènt u afgestudeerd?’ zette ik door.
‘Nee,’ gromde hij. ‘Maar wat heeft dat met wat te maken?’
‘U vertelt zo vaak dezelfde verhalen over de golfers uit uw jaargroep,’ zei ik. Ik vrees dat ik op dat moment mijn vaste aanstelling al verspeeld heb. Gerrit zou het ook niet lang meer maken in onze open bedrijfscultuur. Hij reed in de parkeergarage het linker­achter­licht van de Rover van meneer Bolhuis stuk. Op kantoor meldde hij dat met een memobriefje en ook dat hij zijn verze­kering al had ingelicht. Bolhuis liep twee dagen met een rood waas voor zijn ogen rond. Voor het geld hoefde hij niet meer te werken, had Bolhuis herhaalde malen opgemerkt als het perso­neel gezellig koffiepauze had. Hij was al binnen geweest op zijn 37ste met intelligente speculaties, pochte hij. Maar dat kapotte achter­licht bleef hem dwars zitten. Gerrit zal vast ook wel echt iets verkeerds gedaan hebben. Vast. Tijdens een stafbespreking vloog ineens de deur van de directiekamer open. Gerrit viel bijna achteruit de afdeling op, een tierende Bolhuis op zijn hielen.
‘Fatsoenlijke excuses zijn er hier niet meer bij!’ schreeuwde de man met een rood aangelopen hoofd. ‘En van dat ongeluk in de garage heb je óók nooit wat gezegd!’
‘Maar ik heb het toch meteen doorgegeven aan de verzekering?’ piepte Gerrit nog.
‘Achterlijke lul! Dat je niet uitkeek! Dat was mijn wagen, lul. Mijn wagen! Pak je boeltje maar meteen. Eruit! Eruit!’

Gerrit werd op staande voet ontslagen. Formeel niet vanwege het achterlicht natuurlijk, maar iedereen voelde waar het de Bolle werkelijk om ging. Gerrits vertrek kwam het bedrijf bepaald niet ten goede. Diens kennis en kunde had zijn opvolger op geen stukken na in huis, wel de cokeneus waarmee die Wippink veel op de Bolle leek. Wij mochten elkaar van af het eerste moment niet. En zo kreeg ik eergisteren te horen dat het gehele management, Bolhuis en Wippink dus, het er over eens was, dat ik niet geschikt was voor een vaste aanstelling. Ik hoefde ook de laatste weken niet meer door te werken want er was al iemand anders aangenomen in mijn plaats.

‘Maar màg ik morgen nog wel eventjes doorwerken?’ vroeg ik. Moest toch min­stens al mijn databestanden opschonen van mijn vertrouwelijke gegevens, dacht ik in paniek. Bij de gratie Gods kon dat nog. Meneer Wippink stuurde me eerst wel even langs de man van Personeelsza­ken. Toen ik terug op de afdeling kwam, zat er inder­daad al een puisterige jongeman aan mijn vroegere bureau, even verlegen met de situatie als ik.
‘Ik moet Robbie hier gaan inwerken,’ legde mijn vriendelijke collega Ineke plaatsvervangend beschaamd uit. ‘Tja, jij moet maar even een stoel bijschui­ven bij mij.’

Ik heb heel hard gewerkt die vrijdag. Vrijdag is altijd een korte werkdag voor de meeste werknemers. Zo veel als ik kon, heb ik afge­rond. Een mailtje naar de redactie van het Financiële Dagblad en naar onze grootaandeelhouder over de declaraties, ook checkte ik nog twee wachtwoorden. Puistgezicht ging ongemakkelijk kijkend om vijf uur weg. Ineke moest hem nog even het ritueel van de open bureauladen en de sleuteltjes uitleggen. Bolhuis en Wippink waren om vier uur al gaan borre­len, even swingend met de cabriolet naar de binnenstad. Toen de chef langs me liep, zei ik gewoontegetrouw nog: ‘Dag meneer Bolhuis.’
Hij keek geïrriteerd: ‘Dag.’
‘Eh…’ Ik wou eigenlijk nog iets zeggen maar het kwam niet uit mijn strot.
‘Is er iets?’
‘Nee.’
‘Okay.’
Bolhuis beende naar de deur.

Patricia, Ineke, Henk en ik waren de laatsten. Toen ze opstonden, wendde ik voor dat ik nog even plassen moest. Ik deed traag genoeg en zodra mijn collega’s de gang op stapten, flitste ik vanuit het toilet razendsnel terug naar mijn vroegere werkplek. Ik sloot alle laden van alle bureaus van al mijn voormalige collega’s en drukte zorgvuldig alle veertien sloten dicht. Toen glipte ik het kantoor van de Bolle binnen. Zijn rechter bureauladen zaten zoals gebruikelijk dicht. Ik deed ook de linkerladen, die met de sleutelbossen, goed dicht en sloot de hele rij af. Vergenoegd haalde ik het sleuteltje uit het cylinderslotje. In de garderobe trokken Henk en Patricia net hun jas al aan. Ze keken naar mijn gezicht.

‘Je laatste dag, joh,’ zei Henk.
‘Ik heb het met je te doen,’ zei Patricia.
‘Dat hoeft echt niet, lieverd,’ antwoordde ik. ‘Ik ben blij dat ik weg kan. Ik heb hier héél goed afgesloten.’

Het sleuteltje gooide ik in een plas naast het café. Daar zou het mooi kunnen roesten, dacht ik. Niet iedere ontevreden werknemer brengt het tot klokkenluider.

PdH

    Print       Email

You might also like...

NIET BLIJ MET DAT BROERTJE!

Read More →