Van 1964-1979 las Peter den Haring meer dan 250 Science Fiction boeken. Dit verhaal over planetaire gouddelvers is een eerbetoon aan één van de meesters uit die goeie oude tijd, Jack Vance.
Wyts Boregal had het niet zo op met reptielwezens. De planeetmakelaar die aan hem werd voorgesteld in het kantoor van het Interplanetaire Consortium gaf hem de beroepsmatige brede glimlach, maar de rijen scherpe tanden in het bruine, vlezige gezicht stelden hem niet op zijn gemak. De klauwachtige hand van de heer Painshaw voelde aan als een leren rijzadel, dat onprettig hard was opgedroogd na een regenbui. Painshaw wees op de schermbrochures die de kantoorwanden vulden: ‘Mocht u kennis willen maken met de door ons behaalde resultaten in andere gebieden van de Naald?’
Boregal schudde het grijze hoofd: ‘Ik koester geen verlangens in die richting. U heeft me voldoende laten zien over de nog niet verkende mogelijkheden.’ Painshaw grijnsde weer en een rilling van onbehagen trok over Boregal’s rug. Moest hij maanden lang op onderzoek met dat schepsel aan boord?
‘Gaat u toch even ontspannen in onze saloon,’ lachte Painshaw. ’U heeft twee maanden in de ruimte gezeten, u bent vast wel toe aan wat heilzame rust, zo niet aan onze luxueuzere geneugten in bar en restaurant. Voedselpillen prikkelen de eetlust zelden, zo meen ik begrepen te hebben.’
Boregal draaide zich half om naar de deur.
‘Ik stel een print van het hele gebied in de W-sector op prijs. Ertswinningen, bestaande concessies, ik wil alles zichtbaar hebben. En een helder overzicht van waar ik verder juist niets te zoeken heb. Ik ga zorgen voor proviand en vertier voor mijn bemanning en ik ontmoet u morgenochtend weer hier.’
Hij boog licht zijn hoofd om de blijde blikkertandenlach van Painshaw niet te hoeven zien. Diens grote gekartelde bruine schubstaart leek lichtjes op de vloer te kloppen.
‘Een pottenkijker met een grote bek,’ zei Jay meteen. Zijn scheepsmaat was al tien jaar zijn compagnon. Ze hadden samen veel geld verdiend, maar ook veel verbrast.
‘Dan weet je weer dat je leeft,’ placht Jay uit te roepen als ze weer ergens met hun bizarre gevoel voor humor ruzie en slaag hadden uitgelokt in een ruimtehavencafé. Veel schade was er nooit aan Jay toe te brengen, want zijn beerachtige lichaam had een overdaad aan spieren, doordat de mannen in de vele nutteloze uren op het stuurdek van hun flitskruiser intensief met sport- en gevechtsautomaten oefenden.
Boregal was meer het bedachtzame type, maar snel en lenig, vaardig op gevarieerde wapens. Hij had een heldere, licht gerimpelde kop met twee hardblauwe ogen en een wat puntige neus boven een grijze snor en een korte grijze baard. Die neus had een talent voor het speuren naar verdiensten. Boregal sprak graag met collega ruimtezwervers en het liefst als men dronken was of in stimulerend gezelschap van massagemeisjes. In zo’n staat van verrukkelijke ontspanning sprak iemand meestal graag over de eigen kwaliteiten, bijzondere verrichtingen of verbijsterende heldendaden.
Ene Ward schepte in zo’n situatie op over illegale goudwinning in de verste uithoek van de Naald. Zonder concessie, zonder controle van het Interplanetaire Consortium, zonder scrupules landen, graven, stelen eigenlijk en dan hup, weer weg. Helaas was de kerel tijdens de hele operatie flink dronken geweest en slordig met zijn coördinaten. Hij had meteen zijn boordcomputer gewist, zodat niemand hem ooit aan een illegale landing zou kunnen linken, maar later kon hij ook zelf niet meer vaststellen waar precies zijn waanzinnige geluk had gelegen. Goud!
‘Overzichtelijk, klein en overal zeker kapitaal,’ zei Jay toen Boregal hem informeerde. ‘En het kunnen niet heel veel planeten zijn daar. Dampkring, water en een plek om te landen om een monster te nemen. Maar je bent misschien twee, drie maanden aan het zoeken.’
‘Ward sprak ook over beesten die hij van zich af moest slaan,’ zei Boregal met een voorzichtige uitdrukking op zijn gezicht.
‘Ah! Leven op die plek, helemaal goed. Nog makkelijker te vinden. Laten we het doen, maat!’
Jay kon zich zijn pensioenvoorziening al helemaal voorstellen en Boregal ging er in mee. Het vervelende was alleen dat het Interplanetaire Consortium sinds het laatste jaar een waarnemer eiste die namens haar de wettigheid van een claim op elke bewoning of bewerking van een nog onontdekte planeet moest bevestigen. Er waren ooit talloze willekeurige claims op hele sectoren uitgezet, die in latere jaren door gespecialiseerde gerechtshoven werden afgewezen. Jay hief zijn handen omhoog: ‘Dus?’
‘Painshaws controle gaat een prijzige kostenpost worden als de expeditie erg lang duurt,’ mopperde Boregal. ‘En iets staat me niet aan in dat wezen.’
‘Ruikt hij ook nog uit zijn bek?’ vroeg Jay.
‘Sorry, ik ben niet dichtbij genoeg gekomen om dat op te merken. Neem me mijn slordigheid niet kwalijk,’ morde Boregal.
Een zweepmagere, blonde dame in een blauw bediendenschort stempelde in het majestueuze Hoofdkantoor een vergunning af en voerde al hun gegevens in de Consortiumcomputer in.
‘Ik zie al meteen waar al ons geld blijft,’ zei Jay tegen haar wijzend op alle marmer en de indrukwekkende lichtinstallaties.
‘Niet in de hoogte van mijn salaris,’ mopperde de vrouw. ‘Het is dat de bazen veel opgelicht zijn met identiteitscontroles en nu menselijke ogen en intelligentie nodig hebben. Anders stonden jullie ook hier tegen een robot te praten die jullie lichaamsscan kon interpreteren.’
‘We hebben geen huidverf, geen implantaten, geen ooglenzen en geen rubber vingertoppen,’ bevestigde Boregal op haar indringende vragen. De vrouw keek naar het scannende scherm voor haar en toen naar Jay.
‘Zeg het maar,’ zei de grote man. ‘Je hebt niet eerder zulke, eh, afmetingen gezien?’
‘De jouwe nodigen mij niet uit tot het maken van een afspraakje,’ antwoordde ze. ‘Wij samen worden nooit het spreekwoordelijke potje waar zo’n dekseltje op past.’
De mannen lachten hardop.
‘Ik snap nooit waarom jullie kerels kiezen voor zo’n leven in de ruimte,’ zei de vrouw vriendelijk, haast meelevend. ‘Is dat leven?’
‘Wij leven pas het leven dat bij ons past, als we rijk terug komen,’ grinnikte Jay. De vrouw knikte ondeugend naar zijn compagnon: ‘Misschien kunnen wij dan een beter passend afspraakje maken?’
Boregal knikte: ‘Eerst maar eens kijken, juffrouw, of we goed gegokt hebben.’
De Naald was een van de uithoeken van het verkende universum. Om de beurt in een gedeeltelijke koelslaap waren de pioniers nog drie weken onderweg. Daarna werd het hard werken: zoeken naar planeten met een grote dampkring en leven, want dat had Ward’s ontdekking gekenmerkt. De geavanceerde onderzoeksmachinerie aan boord van de flitskruiser functioneerde pas op een minimale afstand van een kilometer van een planeetoppervlak. Bij elke inspectie van een binnen hun criteria passende planeet waren ze alle drie opgewonden.
Painshaw deed herhaalde pogingen om er achter te komen waar de mannen precies naar zochten als er wèl winbaar erts gevonden werd, maar de compagnons toch steeds besloten om verder te gaan. Hij registreerde plichtmatig hun onderzoeksresultaten en claims ten behoeve van andere ertswinningen in de toekomst. De meeste planeten werden door het Interplanetair Consortium aangeduid met hun coördinaten maar de ontdekkers waren vrij om daar ook hun naam aan te verbinden. Jay stelde er prijs op dat hun meest recente doelwit voortaan de naam Jay’s Ding zou krijgen.
‘Daar kan die magere op het hoofdkantoor vast om lachen,’ zei hij op plechtige toon, nadat hij een fles champagne had stuk geslagen ter ere van zijn vereeuwiging. Ze vonden zink, tin en ijzer en diverse robijnaders, maar hielden dat laatste geluk wijselijk voor Painshaw verborgen. Dat was nog vrij moeilijk omdat hun helmcamera’s al hun bevindingen op het planeetoppervlak automatisch doorseinden naar hun ruimteschip, dat in een baan om de planeet bleef draaien. Painshaw zat vanzelfsprekend uiterst oplettend boven mee te kijken. Jay en Boregal hadden al vroeg in hun samenwerking het grote nut van doventaal geleerd in combinatie met geheime gebaren.
‘Later terugkomen,’ was de boodschap, helemaal toen er meer edelsteen gevonden werd. Er was ondertussen geen enkel teken van leven en daarmee wisten ze zeker dat Jay’s Ding niet het beloofde land was.
Na twee andere bezoekjes aan planeten met een dampkring, die vanaf dat moment voortdraaiden onder de naam Jay’s Delen en Jay’s Put, daalden de onderzoekers drie maanden na hun vertrek af naar een kleine, blauwgroenige planeet. De verkenningssloep scande de gesteenten nog nauwkeuriger terwijl ze er overheen vlogen, maar de fijngevoelige apparatuur nam ook herhaalde malen beweging waar onder het dichte bladerdak.
‘Hier leeft wat, Painshaw!’schreeuwde Jay enthousiast in zijn communicator. Painshaw reageerde vreemd knorrig: ‘Is het te eten?’
Ook hij was natuurlijk het doodsaaie menu van pillen en duizendvoudig gerecycled water helemaal zat.
‘Dat zoeken we uit,’ beloofde Boregal.
Veiligheidshalve onderzochten ze eerst nog grotere stukken van het landschap op winbaar metaal. Ineens draaide Boregal de scantunnel manueel omhoog met een opgestoken duim naar Jay seinend dat hem iets was opgevallen. Jay liet de sloep behoedzaam dalen. Met een zwaar straalwapen op scherp stapte hij uit. Een eerste verkenning leverde geen bedreigende dieren op, hoewel er overal kleinere wezens wegschoten op het geluid en de trilling van zijn voetstappen. Jay mat zuurstof maar niet in een mate dat er voor hem te ademen zou zijn, de zwaartekracht was stukken minder dan hij op de eerder bezochte planeten had ervaren. Vlak boven hem bleef Boregal achter het boordgeschut alert op gevaar. Jay liet een kleine graafmachine zijn lawaaierige werk doen, gierend schraapte het losse grond weg om de harde steen te bereiken. Om de vijf seconden werd het monster geanalyseerd voordat het weer werd uitgeworpen. Plotseling stopte het apparaat en borg toen een verworven monster op in een stalen kast tussen de achterwielen. Dat herhaalde zich bij alle volgende afgravingen.
Jay maakte breed grijzend het C-gebaar: Calaveriet! Een telluride mineraal dat in grote hoeveelheden goud bevatte. Boregal had de analyse al op zijn monitor gezien en Painshaw duizend kilometer hoger ook. Zo dicht aan het oppervlak! Ze zouden met de graafmachine en de sloep binnen enkele weken hun ruim vol kunnen laden. Overal in de bewoonde wereld waren er mijnindustrieën te vinden, waar het erts in zwavelzuurbaden gezuiverd zou kunnen worden. De mannen werkten zolang door tot ze konden en keerden toen met een zwaarbeladen sloep terug naar het moederschip. Painshaw was uitgelaten.
‘Dat is waar jullie naar zochten natuurlijk. Fantastisch. Maar ik heb slecht nieuws. Deze planeet heeft al een concessie. Jullie zullen de helft van de verdienste moeten afstaan aan het Rober Instituut.’
Hij liet het de verblufte mannen de gegevens zien: namen, eigenaren, nummers en data. De planeet was vier weken tevoren geregistreerd als Shaw’s End. Boregal en Jay waren razend.
‘Had je dat niet kunnen melden voordat we naar beneden gingen?!’ schreeuwde Jay. Painshaw haalde de geribbelde schubschouders op vanonder zijn uniformschort.
‘Niet aan gedacht. Ik was te opgewonden. ’t Is toch jullie probleem? Ik krijg gewoon mijn makelaarshonorarium, geen percentage. Mij maakt het niet uit hoeveel jullie boven halen.’
Toen Painshaw zich later terugtrok in zijn slaapcabine, wenkte Boregal Jay. Fluisterend sprak hij zijn verdenkingen uit.
‘Die kroko belazert ons. Iemand werkt met hem samen op het Hoofdkantoor om data te kunnen veranderen in het systeem. Hij vangt ergens zwart zijn deel.’
‘Dat bewijs je nooit,’ zuchtte Jay met een teleurgestelde uitdrukking op zijn gezicht. ‘Maar vooruit, als we hier een maand doorwerken hebben we alle kosten van de expeditie er toch uit? En als we verder zoeken, vinden we vast meer. Hoewel, we hebben voor zo’n verlenging eigenlijk niet voldoende te eten bij ons.’
‘We wilden rijk worden, Jay,’ zei Boregal grimmig. ‘Ik kom hier niet om een mijnwerkerssalaris te verdienen.’
‘Gelukkig zijn er geen beesten,’ antwoordde Jay optimistisch. ‘Geen sporen, geen geluid.’
‘Precies!’ gromde Boregal. ‘We pakken morgen in. Dit is niet Ward’s planeet. Hij vond praktisch zuiver goud op rivieroevers. Het is hier nat en plat, hier stroomt er niks van hoog naar laag. Had ik me moeten realiseren toen we gingen zoeken. Nou ja, we moeten Painshaw in de gaten houden.’
De planeetmakelaar was verbijsterd toen zijn klanten verder wilden.
‘Rot op met je gezeik, Pain,’ antwoordde Jay. ‘Ik heb hele rare trek van al die smerige vitaminepillen. Ik wil nu ergens in drie dagen genoeg vinden om me over drie weken vol te kunnen vreten in een echt restaurant! We gaan!’ Wantrouwig lieten de compagnons Painshaw niet meer alleen als ze nieuwe planeten scanden. Toen er een nieuwe kandidaat ontdekt werd, checkten ze eerst alle mogelijke coördinatenclaims. Niets wees er echter op dat in deze buurt recente ruimtezwervers op onderzoek langs waren geweest. De naam Rober Instituut dook nergens meer op.
‘Wij zijn slachtoffer van bizar toeval, Wyts!’ griepte Jay tegen Boregal, terwijl Painshaw onverstoorbaar op de schermen voor zich bleef turen. ‘Net terwijl wij iets vinden, heeft iemand anders het gevonden. De leeuwen pakken het bisonkalf op de rivieroever, terwijl de krok het beestje bij de kont beet heeft.’
Painshaw leek niets te horen, maar wees toen ineens vooruit: ‘Daar! Dampkring. Twee manen. Aan het werk, mènsen!’
Op het laatste woord lag een nare lading. Mochten de mensen niet veel op hebben met de reptielwezens, omgekeerd was de antipathie ook duidelijk ineens. Painshaw controleerde de registratie, maar de planeet was kennelijk maagdelijk. Boregal registreerde onmiddellijk zijn claim en de naam Jay’s Paradise.
‘Loopt u niet ergens te hoopvol op vooruit?’ vroeg Painshaw maar de mannen negeerden zijn zeurderige intonatie. Ze pakten hun wapens uit de rekken en daalden toen af in de sloep naar het planeetoppervlak.
Boregal laadde omzichtig de graafmachine uit. Ze hadden nauwgezet twee continenten afgezocht en herhaalde malen aanwijzingen gekregen voor ertslagen. Pas toen ze een brede rivier in het oog kregen en al hun metertjes uitsloegen, waren ze geland. Hun inspanning werd nagenoeg direct beloond al waren er wat hinderlijke complicaties die tot voorzichtigheid maanden. Na een dag hard werken konden ze bijna vier kilo goudklompen naar het moederschip brengen.
Painshaw danste heen en weer. Zijn staart klapperde opgewonden tegen de metalen vloer, toen hij de zuivergele kleur zag.
‘Waarom ben ik toch boekhouder geworden?’ piepte hij jaloers. ‘Waarom valt het grote geluk toch altijd anderen ten deel?’
‘Omdat jij uit een ei geboren bent en ik uit een kut, Pain!’ sneerde Jay terwijl hij zijn helm afzette. ‘Ga toch zelf naar beneden. Graaf jij zelf maar eens een kilootje op. Souvenirtje voor thuis. Wij hebben ons al kapot moet werken, terwijl jij hierboven een beetje met je staart hebt zitten spelen!’
Boregal wisselde een snelle blik uit met Jay, die met een handgebaar antwoordde. Painshaw werd direct door het idee gegrepen.
‘Jullie laten mij een deel van de poet op mijn naam registreren?’ vroeg hij verbaasd.
‘Als jij je er zelf het leplazarus voor wil werken, ja!’ antwoordde Jay.
‘Ik doe het,’ hijgde Painshaw. ‘Jij blijft morgen boven en ik ga graven!’
‘Wat je wilt,’ gromde Jay terug. ‘Ik vreet nog hooguit één week pillen en dan vliegen we schathemelrijk terug!’
Painshaw kon niet wachten. Hij liet zich door Boregal precies uitleggen hoe de graafmachine werkte. Langs de rivieroever lopen, de natte grintklei opscheppen, zuiveren en om de paar uur de machine legen in de stationair vliegende sloep. Boregal zou steeds vlak boven hem hangen en de boel beveiligen.
‘Zorg er voor dat je helmcamera goed filmt, zodat we morgen kunnen zien waar we niet meer verder hoeven te graven,’ zei Boregal vriendelijk.
Painshaw ging als een bezetene aan de slag. Zweten doen reptielwezens niet, maar zijn gehijg was goed hoorbaar in de sloep. Boregal hing een beetje over de rand om de eerste volle ertsbak aan te pakken.
‘Je hebt al minstens twee kilo,’ prees hij de makelaar. ‘Jij kan lang op vakantie binnenkort!’
Painshaw haastte zich terug naar de grintsleuf, zijn puntige kop vlakbij het water alsof hij het goud kon ruiken. Boregal bleef over de sloeprand hangen, er goed op lettend dat hij de hard werkende Consortium-beambte kon blijven filmen.
Het snelstromende rivierwater had miljoenen jaar gouderts rond en rond gesmeten, afgeslepen en schoon gespoeld, een zuiverende energie van beweging en leven. Boregal en Jay hadden de vorige dag al gezien hoe dit mooie planeetleven zich kennelijk consequent tot vergaande evolutie van de waterdieren had uitgestrekt. Painshaw verdiende echter zijn eigen kennismaking.
Toen hij vlak voor zich een enorme kop uit de rivier zag oprijzen, gilde hij kort zijn longen uit zijn lijf. Daarna grepen de rode kaken zijn nette makelaarskop, braken het helmvenster en trokken hun reptiliaanse verwant onder water om hem te kunnen verdrinken. In woeste paniek geselde Painshaws lange staart het witte zand langs het water. Denkend aan het beluste vertier van de toeschouwers van de komende sensationele natuurfilm schoot Boregal vijf keer vervelend net naast het grote lichaam van het waterdier, voordat de zesde kogel raak was. Het projectiel explodeerde en ineens was alles voorbij. Boregal wachtte tot ook de staart van Painshaw tot bedaren was gekomen.
Voordat hij uit de sloep klom om de noodzakelijke nare bezigheden te verrichten, riep hij Jay op.
‘Zet de ijskast maar op hoog,’ schreeuwde hij uitgelaten. ‘We eten geen pillen meer de komende weken,’
‘Yep! Jay’s Paradise!’ gilde Jay terug.
PdH
Ingezonden voor de Harland Awards 2015
Laatste commentaren