Uit een boek van Yoyo Olivier-van der Kooy
Introductie door Peter den Haring

In de winter van 1989 vroeg een vriendin, Marijke, mij om kennis te komen maken met haar nieuwe leermeesteres, een vrouw die zich Deva Hanna Boeschenstein noemde. Een Zwitserse vrouw, ook een discipel van Bhagwan Osho Rajneesh, een sannyasin, net als ik, die buitengewoon inspirerende retraites in India organiseerde: of ik mee wilde. Mensen uit mijn vriendenkring raadden het mij ten sterkste af, omdat zij de zwaarlijvige en dominante Hanna minstens krankzinnig vonden. Ondanks veel bedenkingen ging ik toch voor drie maanden mee naar Khajurao, de beroemde Tantra-tempelstad. Hanna was namelijk ook minstens geniaal en paranormaal begaafd. Over mijn barre ervaringen schreef ik een lang artikel voor het tijdschrift BRES (zie De Uitverkorenen,). Mijn verzet tegen Hanna’s hypnoses was mede aanleiding voor Marijke om uit deze wonderlijke sekte te stappen.

 Een van de vrouwen die ik toen  in het gevolg van Hanna in India ontmoette, was de Arnhemse kunstenares Yoyo Olivier. In Yoyo’s boek ‘De Soefi-sjamane’ beschreef zij haar ervaringen met de Zwitserse furie, die inmiddels (in 2011) is overleden. Ik ontvluchtte Hanna’s schrikbewind in januari 1990 en nam de trein naar Poona, waar toen net mijn vroegere leermeester Osho Rajneesh was overleden. In 2009 kwam Hanna met een Zwitserse discipel nog eens bij mij op bezoek in Den Haag omdat ze van mij een introductie bij Prinses Irene verwachtte te kunnen krijgen. De illusies woeien als wazige lappen om haar heen, nog steeds was ze licht in haar hoofd. Zingend ging het tweetal weer weg. Hanna strompelde een beetje door haar dikke drankbenen maar ergens was ze toch ook echt licht. Ik hoop dat ze Rajneesh in het hiernamaals is tegengekomen. Een schitterend spiegelfeest.

 Peter den Haring

DEVA HANNA BOESCHENSTEIN EN OSHO

Door Yoyo Olivier

Deva Hanna was een Zwitserse vrouw, door mijn ex-vriend Luuk ‘ontdekt’ bij de ashram van Bhagwan. Luuk had zich in 1981, twee jaar na mij, op de Humaniversity (een meditatiecen­trum in Egmond aan Zee, opgericht door Veeresh, een leerling van Bhagwan, laten inwijden tot sannyasin. In 1987, de zomer voor wij uit elkaar gingen was hij in zijn eentje naar Poona gegaan om de Meester alsnog ‘live’ te ontmoeten.

Deva Hanna (dit was de naam die Bhagwan haar had gegeven) woonde in een huttendorp naast de ashram, waar zij zong en gitaar speelde. Er verzamelde zich een kleine groep mensen om haar heen die genoten van haar liedjes, verhalen en spontane, soms confronterende commentaren op hun persoon. Voor haar be­wonderaars haakte zij baretten in alle kleuren van de regenboog. Luuk vond haar minstens zo intrigerend als Bhagwan, zeker ook vanwege een geheim dat zij bij zich droeg en dat zij hem had ont­huld vlak voordat hij terugkeerde naar Nederland. Bij vertrek had Luuk – die ook een van haar baretten had gekregen – haar gezegd dat zijn huis te allen tijde voor haar openstond en nu, kort nadat hij zijn nieuwe relatie met Ankie was begonnen, stond ze ineens voor zijn deur, met drie getrouwen in haar gevolg.

Hoewel wij elkaar sinds het abrupte einde van onze relatie niet meer hadden gezien, nodigde Luuk mij uit om bij hem te komen eten en Deva Hanna te ontmoeten. Ik aarzelde, omdat ik er tegen­op zag Ankie aan zijn zijde te zien in wat ik nog steeds ervaarde als ‘ons’ huis. Maar mijn nieuwsgierigheid won het en ik ging.
Deva Hanna had brede heupen, een slanke taille, volle borsten en een aanstekelijke schaterlach. Ze had iets volslagen schaamteloos over zich, rookte ‘als een ketter’, dronk ‘als een Maleier’ en was het vanzelfsprekende middelpunt van alle aandacht. Ze wist meesle­pend te vertellen over haar leven en spirituele zoektocht. Opgegroeid als dochter van een Zwitserse onderwijzer (van wie ze de liefde voor het ‘zingen rond het kampvuur’ had geërfd), was ze al snel het bekrompen milieu van een Zwitsers bergkanton ontgroeid. Op zoek naar zichzelf en haar missie trok ze de wereld in, verdiepte zich in sjamanisme en trouwde met de zoon van een sjeik, lid van een Soefi-orde van dansende derwisjen. Een avontuurlijke en stormachtige verhouding, die slechts een paar jaar stand had standgehouden.
Haar geheim – dat Luuk niemand en ook mij niet had verteld – bleek te zijn dat zij, kort nadat zij zich had laten inwijden door Bhagwan, een visioen had gehad waarin haar werd geopenbaard dat zij de (toekomstige) vrouw en de ‘veldwerker’ van Bhagwan was. Haar taak zou het zijn om zijn leerlingen van de theorie naar de praktijk van ‘zelfrealisatie’ te voeren.
In haar enthousiasme om haar visioen met Bhagwan zelf te delen had ze gepoogd om onuitgenodigd door te dringen tot zijn privéver­trekken. Tot driemaal toe werd zij echter door zijn lijfwachten de ashram uitgegooid. Vervolgens stuurde zij hem een brief met haar verhaal. Als antwoord kreeg zij: “I have seen you, you have seen me. Go to Khajuraho, stay there and have a good time.”

Dit was voor haar het opperste bewijs dat hij haar verlichte staat had herkend en haar missie ondersteunde. Khajuraho, de tantri­sche tempelstad, was een van zijn lievelingsplekken. Daar zou zij met diegenen van zijn adepten die er rijp voor waren haar ‘veld­werk’ gaan doen. En daar zou hij na verloop van tijd – dat wist ze zeker – zich bij haar voegen en ook voor de wereld haar echtgenoot worden.

De kunst van het relateren

Ik was onder de indruk. Na het eten zaten we in de huiskamer met de koffie. Wat onwennig, omdat Ankie en ik niet goed raad wisten met elkaars aanwezigheid. Kort en bondig gaf Hanna Luuk en Ankie te kennen dat ze hun relatie niet meer dan tweeëneenhalf jaar gaf (dit is precies uitgekomen) en mij dat ik, in plaats van te treuren over mijn verbroken relatie, beter over twee weken met haar mee kon gaan naar India, waar ze in de buurt van Khajura­ho met een kleine groep drie maanden ‘de kunst van het relateren’ zou belichten en beoefenen. Vierduizend gulden all-in zou deze retraite mij kosten.

Thuis had ik even tijd nodig om bij te komen van deze intense ontmoeting. Ik had ambivalente gevoelens: aan de ene kant was ik jaloers op haar overrompelende aanwezigheid, aan de andere kant had ik mijn twijfels over haar ‘visioenen’ en mijn bedenkin­gen bij de voorwaarde die zij stelde aan de mensen die met haar mee zouden gaan: onvoorwaardelijke overgave aan wat zij ons – geleid door haar intuïtie en ‘goddelijke impulsen’ zou opdragen gedurende de drie maanden dat we daar zouden zijn. Verder vroeg ik mij af hoe ik – als ik al zou besluiten om mee te gaan – aan het geld moest komen: ik had geen vierduizend gulden.

Toen ging de telefoon. Een vrouw had mijn adres gekregen en wilde een staatsieportret van zichzelf laten maken in olieverf, ongeveer ter grootte van een deur. Wat dat zou gaan kosten. ‘Vier­duizend gulden, zei ik. We maakten een afspraak, zij bekeek mijn werk, bevestigde haar opdracht en we kwamen overeen dat ze de helft van het honorarium direct als aanbetaling zou overmaken en de andere helft na mijn terugkeer uit India, bij de oplevering van het portret.
Deva Hanna ging akkoord met een betaling in twee termijnen en mijn voorwaarde dat ik daarginds af en toe tijd moest krijgen om te schilderen. Dus begon ik aan de voorbereidingen van mijn reis.

Omdat ik nog een andere schilderopdracht moest afmaken zou ik wat later vertrekken dan de groep, die uit tien deelnemers bestond. Het werd nachtwerk, die laatste dagen. Laat in de voorlaatste avond werd er aangebeld. Luuk stond voor de deur in een staat van grote ontreddering. Hij had blijkbaar flink gedronken en keek mij met grote angstogen aan. “Je moet niet gaan, je moet je reis afzeggen, het is niet goed, ze is gevaarlijk”, bracht hij hortend en stotend uit. Hij huilde en beefde over zijn hele lijf. Ik loodste hem naar binnen, legde hem in bed, ging naast hem liggen en hield hem vast tot hij rustiger werd. Wat hij heeft ervaren tijdens de logeerpartij van Deva Hanna bij hem thuis werd mij niet helemaal duidelijk, maar het had ken­nelijk een grote impact.

Khajuraho – de Tantrische tempelstad

Hoewel ik door dit voorval enigszins uit het lood geslagen was – een gemeenschappeijke vriend van Luuk en mij, die ook mee zou gaan, cancelde na dit verhaal prompt zijn reis – , vertrok ik niet­temin half december 1987, gewapend met foto’s van mijn model, linnen, spielatten, penselen en olieverf, naar Khajuraho, waar ik een paar dagen na Deva Hanna en de overige groepsleden – vier mannen en vijf vrouwen – arriveerde. Zij hadden hun bivak opgeslagen in de bijgebouwen van een herenboerderij zo’n acht kilometer buiten Khajuraho, aan de oever van een rivier en aan de rand van een uitgestrekte jungle.

Al bij aankomst kreeg ik een voorproefje van wat mij te wachten stond. De Tarot-kaarten – die Deva Hanna regelmatig als orakel raadpleegde – hadden geopenbaard dat ik de Judas van de groep zou zijn en dat door mijn verraad het project voor zelfrealisatie dat hier startte ooit zou worden gesaboteerd. Verraad was iets waar ik mij absoluut niet mee kon vereenzelvigen, maar er viel ui­teraard niets tegen deze in de toekomst geprojecteerde aantijging in te brengen. Andere leden van de groep hadden in de eerste drie dagen al verschillende vormen van – deels zelf opgelegde – lijfstraf­fen en beproevingen ondergaan, om redenen die mij niet helemaal duidelijk waren.

Verwarring, angst en paniek

De verwarring waar ik door de heftige gebeurtenissen tijdens die drie maanden in terechtkwam was zo groot, dat ik alleen in retro­spectief kan zien wat de intentie van Deva Hanna – of liever: van het Bestaan via haar – is geweest: ons laten zien en ervaren dat er niets is wat wij niet zijn.

Uiteraard stuitte dat op grote (vaak onuitgesproken) weerstand van ons ego-construct en bij tijden leidde het tot regelrechte pa­niek. De leringen gingen 24 uur per dag door: regelmatig werden wij uit onze diepste slaap gewekt voor een extra ‘sessie’ als Deva weer een goddelijke ingeving had gekregen of ze ons een merk­waardig verschijnsel aan de nachtelijke hemel wilde laten zien dat bedoeld was als een signaal van de kosmos aan ons.

Iedere dag hadden wij meerdere bijeenkomsten. Soms ‘s morgens bij haar op bed, soms in de ‘tempel’. Dat was een aan drie zijden open hut met een strooien dak. Zij lag dan op haar brede ‘troon­bed’ waarvan de achterwand bekleed was met fraaie wandkleden en draperieën en wij zaten er omheen. Tijdens deze ‘leringen’ stonden wij één voor één in het brandpunt van haar aandacht. Zij stelde ons gewetensvragen en we werden voortdurend aange­spoord om ‘onze waarheid’te spreken. Zij keek als het ware dwars door je heen. Voelde ze onoprechtheid in wat je naar voren bracht (bij anderen kon je dat meestal meteen herkennen, bij jezelf was dat wat lastiger), dan kreeg je een knal voor je kop, een puts water over je heen of ze greep je bij je haren en schudde je krachtig heen en weer. “You’re lying!”, riep ze dan. Soms spuugde ze je krachtig in je gezicht. En omdat dit bedoeld was als een ‘blessing’ mocht je de fluim niet wegvegen, zodat je de klodder langzaam langs je wang via je hals naar beneden voelde glijden.

Voorbij alle grenzen

Wij gingen nooit naar bed of aan tafel voordat een bepaald thema dat bij iemand speelde was opgelost en tot nieuwe inzichten had geleid. Dat kon soms wel eens een etmaal of langer duren. Slaap- en voedseldeprivatie waren schering en inslag en tartten de grenzen van wat ik dacht dat een mens kon verdragen. Dat was natuurlijk ook de bedoeling, omdat sommige emoties pas naar boven komen als je weerstand is verzwakt.

Had iemand een doorbraak gehad en het licht gezien – wat meestal resulteerde in het loslaten van een lang gekoesterd oordeel, dan was het feest. We genoten van de kookkunst van de ‘boys’ van onze gastheer en tot diep in de nacht werd er gezongen, gelachen en gedanst.

Als je het geluk had dat je bij zo’n gelegenheid Deva’s favoriete ‘hofdame’ of ‘best boy’ was (we werden voortdurend gepromo­veerd of gedegradeerd, afhankelijk van hoe relaxed en authentiek wij waren of hoezeer we in een angstkramp verkeerden), dan kreeg je zelfs een likeurtje uit haar Drambuie-voorraad en mocht je met haar klinken, terwijl de anderen toekeken en het met water moesten doen.

Wonderlijke gebeurtenissen

Ik kan, net als over Poona, boeken volschrijven over de ongeloof­lijke dingen die ik in die drie maanden – en in de twee weken en nog eens drie maanden die ik in de jaren daarna met Deva Hanna heb meegemaakt. In het kader van dit boek echter zal ik volstaan met een samenvatting van de voornaamste herinneringen.

Eigenschappen die mij werden toegedicht – die ik moest (h)erken­nen en waarmee ik vervolgens in het reine moest zien te komen waren arrogantie, onechtheid, lafheid, jaloezie, achterbaksheid, kruiperigheid, cynisme, hypocrisie, kleinzieligheid, oneerlijkheid, onnozelheid, gluiperigheid, grootheidswaan, manipulatie, wreed­heid en slijmerigheid (ik werd een tijdlang ‘Slimy’ genoemd ) als­mede de Brutus en de Hitler in mij. Maar ook: trouw, toewijding, creativiteit, intelligentie, geduld, doorzettingsvermogen, kalmte, mededogen, bescheidenheid, onvoorwaardelijke liefde, humor alsmede de Moeder Theresa en de aartsengel Gabriël in mij. Een groot deel van de tijd verkeerde ik in de eerder genoemde angstkramp; de vele gezichten van Deva Hanna (die ik toen nog niet kon zien als projecties) ervaarde ik vaak als afschrikwekkend. Als zij een leger soldaten gewapend met mitrailleurs tot haar beschikking had gehad, zou ze geen grotere macht over ons hebben kunnen uitoefenen, dan alleen door haar overweldigende aanwe­zigheid en de extreme en onvoorspelbare ‘Gestalts’ die zij manifes­teerde. De ene keer een furie, de andere keer een onweerstaanbare verleidster, een meedogenloze dictator of een gezellige vriendin; dan weer een onnozel kind of een geëxalteerde waanzinnige. Op een bepaald moment geloofde ik zelfs dat zij het vermogen bezat om ons in kikkers te veranderen…

Massahypnose

Ik heb dingen gezien die ik nog steeds niet kan verklaren anders dan als massahypnose (de andere groepsleden zagen dezelfde dingen), collectieve psychose of ‘synchroniciteit’. Zoals: kosmische ‘boodschappen’ via aan de nachtelijke hemel ronddansende licht­verschijnselen boven onze plek; signalen van dieren op cruciale momenten; vuur dat spontaan ontbrandde door een kortsluiting in de kerstverlichting van de hut, op het moment dat Deva Hanna tijdens een woede-uitbarsting iemand toeschreeuwde “Can’t you see the house is on FIRE!”; universeel verdriet dat zich omzette in een spontaan optredende plaatselijke wolkbreuk bij een anders altijd strakblauwe hemel.

Op een avond waren wij uitgenodigd bij een Engelsman, Gilles, die aan de oever van de rivier iets verderop een grote boomhut had met een bar, een restaurantje en een vuurplek, waar regel­matig gasten kwamen. Hij had een Radja op bezoek, die over ons had gehoord (‘de zingende vrouwelijke Goeroe met de spirituele zoekers uit Europa’) en ons graag wilde ontmoeten.

Wij waren op dat moment nog maar met zes vrouwen. De man­nen waren inmiddels of gevlucht of weggestuurd. Wij trokken onze mooiste kleren aan en werden voorgesteld aan de Radja, een machtig man, die aan de andere kant van jungle woonde in een kasteel/fort op een heuvel. Hij had zes gewapende lijfwachten bij zich die ons op eerbiedige afstand scherp in de gaten hielden. Wij hoorden later dat hij al veel mensen had vermoord (onder andere door ze in de krokodillenvijver van zijn kasteel te gooien) en flink wat vijanden had.

Feodale macht

Wij zongen, dronken wijn en vielen zeer in de smaak bij de mogul. Deva Hanna flirtte en lachte met hem dat het een lieve lust was. Maar toen hij handtastelijk werd ontweek ze hem, pakte haar gitaar en begon een spottend, uitdagend lied te zingen. Dit beviel de Radja van geen kanten. Hij rukte de gitaar uit haar handen en dreigde hem op zijn knie in stukken te breken als zij haar houding niet veranderde. De lijfwachten schoten toe en stonden met geweren in de aanslag om ons heen. Tot onze ontzetting liep Deva Hanna heupwiegend naar hem toe, ging pal voor hem staan en zei minachtend: “Goh, wat dapper zeg, zeven gewapende mannen tegen een paar ongewapende vrouwen. En wat knap dat je een gitaar kunt vernielen en een vrouw kunt overweldigen!” Vervolgens ging ze vlak voor zijn neus door met haar spottende lied.

Wij dachten dat ons laatste uur had geslagen en wachtten ver­lamd van schrik op het einde. Ik sloot mijn ogen. Wat er gebeurde weet ik niet, maar toen ik mijn ogen weer open deed lag de Radja wenend in Deva Hanna’s schoot en streelde ze zijn hoofd. Even later gingen we weer door met zingen, dansen en drinken. En aan het eind van de avond werden we uitgenodigd om bij de heerser op zijn kasteel te komen lunchen. De volgende dag werden we door een jeep met chauffeur opgehaald en na een onvergetelijke mid­dag, waarin we als prinsessen werden onthaald, weer naar huis gereden.

Bij een andere gelegenheid moest ik, gehuld in een wit gewaad, de rol van de aartsengel Gabriël spelen, om ‘dat aspect van mij’ te be­lichamen. Er is toen een foto van mij genomen. En daarop zijn op onverklaarbare wijze (een toevallig lichteffect van het houtvuur?) ‘vleugels’ zichtbaar.

Hoewel er zoals gezegd een aantal mensen zijn gevlucht en ik ook een paar keer de kans heb gehad om dat te doen ben ik blij dat ik toch ben gebleven. Ik vermoed dat als ik er op die manier tussen­uit was geknepen, ik de rest van mijn leven bij elke hoek van de straat bang zou zijn geweest dat ik Deva Hanna weer tegen het lijf zou lopen. Ergens wist ik dat het van cruciaal belang was om mijn angsten onder ogen te zien en te doorleven. Deva Hanna had haar naam intussen veranderd in Kali Hati (Kali = de Hindoeïstische godin van de vernietiging van alles wat voos en verrot is; hati is het Maleise woord voor ‘hart’: de vernietigster met een hart). Nog later zou zij zich Hanna Magdalena laten noemen – haar werke­lijke geboortenamen.

De dood van dichtbij

 In de winter tussen de beide driemaandelijkse retraites (1988/1989) besloot ik niet met de groep mee naar India te gaan maar in Nederland te blijven en Deva Hanna – die een aantal weken in mijn huis had gebivakkeerd en daar de scepter zwaaide – drong niet aan. Die winter stierf mijn moeder en ik was dankbaar dat ik daar, samen met mijn beide zussen en broer, bij heb kunnen zijn. Het was de eerste keer dat ik de overgang van leven naar dood van dichtbij meemaakte. Een wonderbaarlijke ervaring, waardoor een begin van het besef daagde dat wij niet ons lichaam zijn, maar iets ongrijp­baars en eeuwigs, dat er een tijdje over kan beschikken. Deva Hanna beoogde onder de naam ‘The Golden Cross’– de spirituele component van het Zwitserse Rode Kruis – een ‘reizende ashram’ te vormen die de wereld moest verlichten en waaraan wij ons levenslang zouden committeren. Ik had mijn twijfels, maar voelde mij ook vereerd en had niet de moed om af te haken.

Vóór mijn tweede retraite in India, in de winter van 1989/1990, had ik het merendeel van mijn spullen al verhuisd naar de boerde­rij in de Betuwe waar Deva ‘s zomers verbleef als ze in Nederland was. Na terugkeer in Nederland zou ik dan de huur van mijn ate­lierwoning in Arnhem opzeggen. Echter, de dag na onze terugkeer uit India, eind maart 1990, kondigde Hanna Magdalena tijdens het welkomstdiner in de boerderij plotseling aan dat ik (nog) geen deel kon uitmaken van deze mobiele kloostergemeenschap, omdat ik mij niet voor 100% kon overgeven aan haar missie, die vereiste dat je alle banden verbrak met iedereen buiten onze groep. Ik kon dus mijn spullen weer inpakken en vertrekken!

Enerzijds was het een opluchting om verlost te zijn van het ‘re­gime’. Maar aan de andere kant voelde dit toch ook als een falen. In de zes maanden daarna verzonk ik dan ook in wat men wel ‘de zwarte nacht van de ziel’ noemt. Ik zat weer in mijn atelier in Kla­rendal, zonder relatie, zonder vrienden (die hadden zich allemaal teruggetrokken omdat ze dachten dat ik lid was geworden van een gevaarlijke sekte) en zonder familie. Ook mijn zussen en broer hadden zich gedistantieerd van een zus ‘die de weg kwijt was’. Met mijn vader had ik nog steeds geen contact. Ik had geen idee wie ik was en wat ik verder met mijn leven aanmoest. Mijn dierbare meester Osho was die winter overleden, mijn moeder was dood en Luuk, die ik wel af en toe weer zag, was in de rouw: de moeder van zijn beide dochters was door een verkeersongeluk om het leven gekomen en zijn geliefde Ankie had hem (inderdaad na tweeëneenhalf jaar!) verlaten.

A Course in Miracles

In deze uitzichtloze eenzaamheid wierp ik mij op de Course in Miracles, aan de bestudering waarvan we in India met Deva Hanna waren begonnen. Het is een hedendaagse interpretatie van het Christus-principe, dat vanuit deze visie huist in ieder van ons. Er staan 365 praktische oefeningen in, één voor elke dag van het jaar, die kunnen leiden tot een verschuiving van perspectief van waaruit het mogelijk wordt om onvoorwaardelijke liefde te ervaren. Ik heb er anderhalf jaar over gedaan om ze allemaal toe te passen. Wat mij er het meest van is bijgebleven is dat niets in zichzelf enige betekenis heeft en dat “I have given everything I see all the meaning that is has for me”.
Af en toe bracht ik nog een weekend door in de commune op de boerderij in Ingen. Hanna Magdalena wilde zien of ik inmiddels ‘rijp’ was om alsnog toe te treden tot haar reizende gemeenschap. Steeds ging ik er met een enigszins beklemd gevoel naartoe en hoewel het fijn was om daar mijn ‘loopgravenmaatjes’ weer eens te zien kon ik niet echt meer de aansluiting vinden en was ik blij als ik weer in de auto naar Arnhem zat.

Het breekpunt kwam na een gesprek dat ik had met ‘channel’ en harpist Joel Andrews uit Californië, aan wie ik mijn dilemma voorlegde. “Deze vrouw heeft heel wat inzichten en wijsheid verworven”, zei hij. “Ze heeft echter nog een weg te gaan zolang ze zichzelf ziet als de ultieme verlosser. Die ene procent scepsis die je steeds hebt gevoeld heeft je behouden voor het pad dat jij zelf moet bewandelen.”
Ik was geraakt en er viel een last van mij af. Het was alsof ik mij nu pas los kon maken van het energieveld van deze krachtige persoonlijkheid.

Het Afscheid

En zo nam ik begin december 1990 afscheid van haar. Ik was overigens niet de enige. Via een vriend die ik bij haar had geïntro­duceerd had Hanna Magdalena kennis genomen van de ‘Avatar Course’, een in Florida ontwikkelde methodiek voor het herzien van je denkpatronen. Zij besloot dat het voor al haar adepten op de boerderij goed zou zijn om zich die methodiek eigen te maken. En dus had zij een Avatar Master uitgenodigd om de negendaagse training aan huis te geven. Waar zij niet op had gerekend was, dat de training alle deelnemers uit hun Hanna-hypnose wekte, waarna niemand meer ontvanke­lijk bleek voor haar ‘regime’. Successievelijk besloot iedereen zich van haar groep los te maken en zijn/haar eigen weg te gaan.

En zo kwam de voorspelling van mijn – weliswaar indirecte – ‘verraad’ toch nog uit. Half december vertrok Hanna alleen naar India, diep geschokt en gedesillusioneerd, met ditmaal niemand om haar koffers te dragen. In het verre Khajuraho voegde ze zich bij een handjevol adepten die daarginds op haar wachtten – en die geen Avatar training hadden gevolgd. Met hen ging zij verder met haar leringen, haar liedjes en haar reizende ashram.

Bhagwan is nooit naar Khajuraho gekomen en ook niet haar echt­genoot geworden. Hij stierf zoals ik al vertelde in 1990 in Poona, ten tijde van onze laatste driemaandelijkse retraite. Hanna verklaarde dat hij waarschijnlijk de dood had verkozen boven een confrontatie met haar… Sinds 1989 is Hanna mij nog twee keer in Arnhem komen bezoe­ken: in 1996 en in 2003. De eerste keer was er nog een tikkeltje angst en reserve. De tweede keer kon ik haar spontaan omhelzen, met liefde in de ogen kijken en alle goeds wensen op haar pad. Daarna heb ik haar nooit meer gezien.

Voorjaar 2011 hoorde ik dat ze op Las Palmas was overleden.

Arnhem, Yoyo van der Kooy