Deprecated: Assigning the return value of new by reference is deprecated in /home2/tijdgenl/public_html/wp-content/themes/dailypress/option-tree/ot-loader.php on line 369

Deprecated: Functie add_custom_background is sinds versie 3.4.0 verouderd! Gebruik in plaats daarvan add_theme_support( 'custom-background', $args ). in /home2/tijdgenl/public_html/wp-includes/functions.php on line 5414

Notice: Functie register_sidebar werd verkeerd aangeroepen. Geen id ingesteld voor de argumenten array voor de "Primary Widgets" zijbalk. "sidebar-1" als standaard ingesteld. De id naar "sidebar-1" handmatig instellen om dit bericht te verbergen en de bestaande inhoud van de zijbalk te behouden. Lees Foutopsporing in WordPress voor meer informatie. (Dit bericht is toegevoegd in versie 4.2.0.) in /home2/tijdgenl/public_html/wp-includes/functions.php on line 5866

Notice: Functie register_sidebar werd verkeerd aangeroepen. Geen id ingesteld voor de argumenten array voor de "Secondary Widgets" zijbalk. "sidebar-2" als standaard ingesteld. De id naar "sidebar-2" handmatig instellen om dit bericht te verbergen en de bestaande inhoud van de zijbalk te behouden. Lees Foutopsporing in WordPress voor meer informatie. (Dit bericht is toegevoegd in versie 4.2.0.) in /home2/tijdgenl/public_html/wp-includes/functions.php on line 5866
Moderne sprookjes Archives - Tijdgeest Magazine http://www.tijdgeest-magazine.nl/moderne-sprookjes alternatieve inzichten rond spiritualiteit, gezondheid en grenswetenschappen Wed, 17 May 2017 11:26:11 +0000 nl-NL hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.2.4 Het geheim van de Paashaas http://www.tijdgeest-magazine.nl/korte-verhalen/het-geheim-van-de-paashaas Tue, 31 Mar 2015 17:54:30 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=4409 Toen de Paashaas nog gewoon een haas was en Henk heette, ging hij op een koude ochtend met zijn vriend Huub een eindje hollen. Om warm te blijven, voor de gezelligheid en ook omdat hazen nu eenmaal razendsnel zijn en dat door oefening zo willen houden. Waarom? Omdat hazen heerlijk smaken, tenminste, dat vinden de […]

The post Het geheim van de Paashaas appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
Konijn copy

Toen de Paashaas nog gewoon een haas was en Henk heette, ging hij op een koude ochtend met zijn vriend Huub een eindje hollen. Om warm te blijven, voor de gezelligheid en ook omdat hazen nu eenmaal razendsnel zijn en dat door oefening zo willen houden. Waarom? Omdat hazen heerlijk smaken, tenminste, dat vinden de grote roofvogels en de hazenjagers. Henk en Huub hielden niet van geweergeknal om hun kop en helemaal niet van zo’n onverwachte, akelige wind van boven en twee scherpe buizerdklauwen in je rug. Dus oefenden ze met plotselinge draaiinkjes, met in volle vaart stoppen en dan linksaf, hup, weer rechtsaf, schijnbewegingen, opspringen in het hoge gras, wegduiken en weer doorgaan. Heerlijk vonden ze dat. Hijgend hingen ze dan tegen elkaar aan bij het einde van hun weiland, onder de bomen, veilig in het struikgewas op die plaats. Dan stompten ze elkaar, ginnegapten een beetje en dan gingen ze even op hun zij liggen om rond te kijken.

Hazen maken geen hol. Konijnen wel, maar die zijn niet zo snel. Een hond heeft geen kans tegen een haas, een vos ook niet. Henk en Huub waren heel tevreden over hun conditie, over hun handigheid en over zichzelf. Totdat, ja, totdat die ochtend in maart, nadat ze met zeventig kilometer per uur drie keer over hun weiland geracet hadden. Op die morgen zei Henk ineens: “Ik voel me heel raar, Huub. Niet normaal. Ik voel me dik en vol.”
Huub keek bezorgd opzij naar zijn vriend. “Dat is gek, Henk. Je moet je moe voelen, of hijgerig, of gelukkig of zoiets. Maar niet dik en vol.”

Kijk, een haas heeft een langwerpig lichaam, zeer lange oren en lange poten. Ze kunnen allerlei kleuren hebben, grijzig, geelachtig of roestbruin, allemaal kleuren die dienen als camouflage om niet op te vallen. Hazenogen staan aan de zijkant van zijn kop, zodat hij helemaal om zich heen kan kijken, 360 graden rond noemen de mensen dat. Een haas kan ook fantastisch goed luisteren met zijn lepelvormige oren als hij ze rechtop steekt en ze alle kanten draait. Eigenlijk ruikt hij haast nog beter dan hij hoort. Kraakt er een vijand in het bos of in het gras, de haas hoort het. Laat iemand een windje, de haas weet wie het deed.
“Ik ben een lekkertje!,” riep Henk ook vaak tegen zijn vrienden, “maar ik laat mij echt niet zo maar verschalken!

Op die ochtend, laat in maart zei Henk tegen Huub: “Ik moet opeens zo poepen.”
Dat is niet gek voor een haas. Ze poepen kleine keutels, die lichtbruin of donkergroen zijn, soms zwartig, een beetje afgeplat van vorm en soms zit er een puntje aan. Henk kon vaak heel blij worden van zo’n drukgevoel. Dakkkedakkedankerrat, zo klonk het dan en met een sneltreinvaart perste hij er dan wel vijftien of zestien keutels uit. Maar op die ochtend zat hij moeilijk te persen.
“Wat heb je toch?” vroeg Huub ongerust. Henk zei niks, maar zijn hazengezicht stond strak. En na nog een volle minuut persen hoorden ze allebei ineens pfoppp. Zo’n geluid wat je eigenlijk niet wilt horen als haas. Ze roken bovendien een vreemd luchtje. En toen Henk achterom keek, was plotseling zijn hele leven veranderd. Want? Hoezo? Waardoor? Dat wil je natuurlijk weten, maar het is zo gek, dat je het moeilijk zult vinden om het te geloven.

Henk had een groot ei gelegd. Het duurde minstens vijf minuten voordat de vrienden van de schrik bekomen waren. Daarna gingen ze schichtig om zich heek kijken of er iemand in de buurt was, die het gezien zou kunnen hebben. Spreeuwen zijn het ergst qua roddelen, maar ook eksters kunnen er wat van. Doe één keer iets abnormaals en je hoort het nog weken schetteren in het bos.
“Praatjes vullen geen gaatjes,” zei Henk dan meestal dapper, maar op die ochtend in maart ging dat niet op. Huub wist meteen wat hij moest doen: “Als de wiedeweerga verstoppen, Henk!” zei hij zenuwachtig. Dat deden ze. Ze groeven een kuiltje, zwiepten er wat grasjes overheen, en hupsakee, “Weg is weg,” zeiden ze opgelucht tegen elkaar.

Is dat nu het eind van het verhaal? Helemaal niet. Henk legde die ochtend nòg vijf eieren.
“Je lijkt wel een zwaan,” zei Huub maar het was geen grapje en Henk kon er ook niet om lachen. Als haas wil je een haas zijn, geen zwaan. Maar ja, hoe gaan die dingen dan? Die middag kwamen er kinderen spelen in dat weiland. Vonden die de hazeneieren? Natuurlijk. En toen ze eenmaal merkten dat ze goed verstopt waren, gingen ze nog beter zoeken. En de volgende dag kwamen ze terug. En de dag daarna weer, want een week of twee lang vonden ze overal stapels verstopte eieren. Grote, lekkere eieren met grappige kleuren en met een beetje zoete smaak.

Maar het gekke was, na Pasen was het uit met het ge-ei. Niks meer te vinden. En Henk, die liep nog een week met een rooie kop. Hij schaamde zich en hij was blij dat het over was. Zijn vriend Huub vertelde gelukkig nooit iemand wat. Dat was een echte vriend! En ook het volgende jaar, toen Henk weer twee weken lang een aanval van eierleggen had, o jee, toen hielp Huub Henk opnieuw supersnel om alles te verstoppen. En het volgende jaar weer. Het was gewoon hun geheim. En als jij een Paasei vindt, ergens verstopt, wil je dan niet keihard gaan lachen? Of dingen gaan roepen zoals: “De Paashaas is geweest!”
Jij en ik weten dat Henk in de buurt is. Laten we dat stil houden. Na Pasen is het over. En jij hebt geluk gehad dat je zo’n mooi hazenei gevonden hebt. Klaar. Uit. Over. Op is op.

Peter den Haring

The post Het geheim van de Paashaas appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
De achtentwintig paarden http://www.tijdgeest-magazine.nl/korte-verhalen/de-achtentwintig-paarden Sat, 21 Jun 2014 10:52:04 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=3915 De achtentwintig paarden, een dominosprookje, beschrijft de opvolging van de heftige keizer Domo, de man met de zes dochters, de eerste uit de Do-dynastie. De keizer en de keizerin gingen aan tafel. Onder het eten legde hij haar uit wat hij met de hertog van Mi van plan was. Hij had het zachtjes gezegd om […]

The post De achtentwintig paarden appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
Dominostenen

De achtentwintig paarden, een dominosprookje, beschrijft de opvolging van de heftige keizer Domo, de man met de zes dochters, de eerste uit de Do-dynastie.

De keizer en de keizerin gingen aan tafel. Onder het eten legde hij haar uit wat hij met de hertog van Mi van plan was. Hij had het zachtjes gezegd om de bediende, die rondging met de wijn niet op verkeerde gedachten te brengen. Zijn achterdocht was zo geprikkeld dat hij zelfs het personeel in zijn hofhouding van spionage verdacht. Keizerin Omi boog zich met een bezorgd gezicht naar hem toe.
`O nee, eerbiedwaardige echtgenoot’, zei ze. `Ik geloof dat je op het punt staat om een grote vergissing te maken. Zo eentje die alles teniet kan doen wat je nu met grote inspanning gedurende de zes jaar van je regering hebt opgebouwd. De hertog van Mi heeft je zeker beledigd, dat is een onmiskenbare waarheid. Belasting betalen in varkens in plaats van in paarden, ja, daar zou elke heerser razend over mogen worden. Maar om hem zo radicaal af te straffen, nee, dat moet ik je ten stelligste afraden.’

De keizer smeet geïrriteerd zijn lepel op tafel.
`Wat zullen de andere edelen wel niet denken? Ik heb mijn gezicht verloren. Mi is een ploert, een schobbejak, een arrogante kwal en ik ga hem martelen en wurgen. En daarna hang ik hem in het zoutzuur in een glazen bak.’
De keizerin knikte vol begrip en klopte haar gemaal troostend op de arm.
`Natuurlijk, mijn beste. Dat is nu eenmaal een hobby van je; de mensen zullen vol ontzag over je spreken en je vreselijk vrezen. Maar probeer je niet te laten regeren door je wraakzucht en je zelfmedelijden. Je hebt de hele middag doorgebracht met je verstandigste adviseurs, zo vertel je me net. Het lijkt mij echter dat je de verkeerde soort hulp krijgt. Had werkelijk niemand een alternatief advies voorhanden?’
Keizer Domo sloeg met zijn vuist op tafel.
`Moest ik dan luisteren naar mijn nar? Die zwetskop van een Fluis heeft een kwartier zitten mediteren en toen georakeld dat de zevenvoudige Geest het goed met me voor heeft. Hij zei dat het tijd was voor een nuttig afscheid. En weet je waarvan? Die slijmbal wil dat ik onze jongste dochter aan de oudste zoon van die Mi beloof. Is hij nu gek of ben ik het?’
`Heeft hij de bedoeling erachter niet uitgelegd, schat?’
`Moet ik luisteren naar een nar? Ik heb hem van tafel geslagen, hem mijn wijnbeker achterna gesmeten. En ik zal hem weer slaan als hij me opnieuw onder ogen komt! Wat heb ik aan zulke achterlijke raad?’

De keizerin zuchtte. Ze at langzaam de rest van haar knapperig gefrituurde bloemkoolstronkje op. Onderwijl keek ze haar echtgenoot aandachtig aan. Domo was een imposante keizer. Ondanks zijn middelbare leeftijd was hij een man met een nog steeds machtig postuur. Hij had een martiale knevel boven zijn grote mond en een harde stem, gewend om met soldaten om te gaan. Zo had hij zichzelf, vroeger slechts een koning te midden van andere koningen, ooit tot keizer kunnen kronen. Hij had hun onderlinge vijandschappen uitgebuit, verbonden gesmeed, vrienden beloond en verraders vermoord. Zijn vijanden hadden adembenemend snel de wijste partij gekozen toen zijn tomeloze vuur zich vertoond had op het slagveld en aan de onderhandelingstafel. Domo’s neus leek op die van een roofvogel, zijn behaarde handen op de poten van een steppenwolf. Zijn wenkbrauwen waren dik als borstels en zijn bijna zwarte ogen bliksemden.
`Ik heb die Mi te lang de vrije teugel gelaten. Hem een paar jaar niet in de gaten gehouden en nu flikt hij me dit. Varkens!’ schreeuwde hij weer. `Hij is me achtentwintig paarden verschuldigd en hij komt met varkens op de proppen! Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Hij stuurt me veertien wagens met varkens!’

`Dat zijn er wél veel’, poogde Omi de zaak te verzachten. Ze dacht ondertussen na over het voorstel van Fluis. De jongste dochter uit het keizerlijke gezin, Prinses Oni, had een bepaald onhandig karma meegekregen bij haar geboorte. Ze had de neus, de handen en de wenkbrauwen van haar vader en toen ze ouder werd, verscheen er ook een fijne snor op haar bovenlip. Met de jaren zou dat niet minder worden, vreesde haar moeder. Oni had wèl haar moeders intelligentie geërfd, wat haar zowel tot zegen was als tot verdriet. Ze besefte daardoor maar al te goed hoe haar voorkomen haar belemmerde in de ontwikkeling van een prettig toekomstbeeld. Haar vijf andere zussen waren knap, omdat ze zonder uitzondering op moeder Omi leken. Dientengevolge waren ze makkelijk en fortuinlijk uitgehuwelijkt aan koningen, hertogen en graven, die met hun enthousiasme en dankbaarheid de verheven positie van keizer Domo versterkten. Helaas kregen de meisjes ook weer allemaal vrouwelijke nakomelingen, lastig in een tijd waarin emancipatie een nog onbekend woord was.

De keizerin nam een besluit: `Domo, beheers je. Disciplineer je drift. Hertog Mi zal zijn eigen zorgen hebben waardoor zijn traditionele schatting van vorm veranderd is. Misschien hebben zijn kudden een ziekte onder de leden, misschien is zijn goudmijn ingestort. We zullen vanzelfsprekend zijn motieven moeten uitzoeken. Ondertussen zullen wij deze winter veel varkensvlees eten, vooruit. Met wortelen en chinese kool is dat nog niet eens zo erg. Maar kijk ook eens naar de positieve kant van de zaak.’
`Positief?’ donderde Domo. `Mens, probeer je me nóg kwaaier te maken? Wat heb jij me nou ineens voor rare inzichten te bieden?’
`Ik help je een beetje om je dagelijkse huishouding georganiseerd te houden, lieveling’, zei de keizerin zonder wrok. Ze had al lang geleden afgeleerd om op het opvliegende karakter van Domo te reageren. Bovendien had ditzelfde vuur haar op andere momenten vorstelijk verwarmd.
`Misschien kunnen we Mi op een andere manier zijn onhoffelijkheid inpeperen’, vervolgde ze. `Zo’n verbintenis met die zoon van hem, wordt daar niet de jonge Dodo bedoeld? Ik heb die knaap eenmaal bij een toernooi ontmoet. Zo onhandig als zijn vader is hij beslist niet, hoewel hij ongelukkigerwijze net zo lelijk is als zijn moeder.’
De keizer bond van pure verbazing een beetje in.
`Ga je me nou vertellen dat ik naar die joker van een Fluis had moeten luisteren?’
`Domo! Luister in elk geval nu even naar mij!’

De keizerin had haar stem verheven en haar man herkende snel de waarschuwing. Omi zòu haar engelengeduld kunnen verliezen. Domo snapte er nog niets van, maar plotseling realiseerde hij zich dat hij zijn gade voldoende ruimte moest geven. Hoe vaak had ze hem niet verweten dat hij door zijn actiegerichtheid door de bomen het bos niet meer zag? Wat dit weer zo’n moment?
`Schattebout, wat heeft Mi ook al weer, dat wij niet hebben?’ vroeg de keizerin met een iets belerende nadruk. `Zet je nijdige gezicht voor een ogenblik af en bekijk de zaken zakelijk. Mi levert ons al jaren de beste paarden voor onze strijdwagens, voor onze koetsen en voor onze ploegen. Zonder hem valt er een belangrijke kracht uit je leger weg. En wat doet Mi dus? Hij laat je op subtiele wijze weten dat jij hem nodig hebt. Snap je? Hij heeft jou echter overschat in zijn eigen domheid. Hij heeft gedacht dat jij zijn signaal wel zou begrijpen: varkens in plaats van paarden! Hij heeft je natuurlijk helemaal niet willen beledigen; zijn leven is hem veel te lief. Hij heeft slechts je denken wat willen provoceren en hooguit tijdelijk een vaste gewoonte doorbroken om je te herinneren aan zijn unieke waarde. Hij wil gewoon iets van ons.’

De keizer voelde hoe er een pak van zijn zware, zwartkijkerige hart viel.
`O mijn duifje, mijn poesje, mijn heerlijke geitje. Wat zou ik zonder jou toch moeten? Natuurlijk heb je gelijk. Dat moet het zijn. O zonnestraaltje, hoe kan ik je bedanken?’
Omi glimlachte wijs. En ze had direct een optie voor de dankbaarheid van haar man: `Serieus over de toekomst van onze dochter praten! Daarmee kun je me van mijn grootste zorg ontlasten. Er is me voorspeld, dat dit kind zes zware lasten te dragen krijgt…’
`Bijgeloof! Onzin!’ mopperde Domo. `Ik haat die voorspellers. Maar waar is waar, ze viel me al tegen bij haar geboorte. Vijf dochters had ik al en toen kreeg ik er nog een zesde bij! Vergeef me, Omi, het is jouw schuld niet. Ik weet het, het is gewoon botte pech. Maar ondertussen is er voor die lelijkerd geen bruidsschat groot genoeg om haar uit huis te krijgen. Het had een jongen moeten zijn! Bah, ze ziet er uit als een vent! Waarom is ze dan ook geen vent?’

De keizerin keek even alsof ze haar man een klap wou geven. Ze nam een hap sperzieboontjes en kauwde die nadrukkelijk in een geladen stilte weg. Keizer Domo zat ineens te draaien op zijn zetel.
`Waarom zeg je niks meer, poppedijntje?’ vroeg hij slijmerig en niet op zijn gemak. `Je wou me toch iets voorstellen?’
`Denk je zélf nog wel eens?’
`Waarom moet ik hier toch altijd alle denkwerk doen?’ antwoordde Domo toch weer nijdig wordend. `Jij heb ook nooit begrip voor mijn moeilijke positie.’
`Als ik de woorden `nooit’ of `altijd’ hoor, krijg ik spontane braakneigingen’, dreigde de keizerin. Er schoot uiteraard onmiddellijk een bediende toe met een doekje.
`Smeer hem, kwijl’, vloekte de keizer hem uit. `Ga jezelf verhangen in de keuken.’
Met een wit gezicht vluchtte de arme man weg. Die ging nog een paar pijnlijke momenten tegemoet in verband met de te verwachten traumatische innerlijke botsing van gehoorzaam plichtsbesef en zijn levenslust.

De keizerin zuchtte. Ze had de keizer even zijn plaats laten voelen. Het was wel weer genoeg. Te lang doorgaan kon Domo werkelijk in een driftbui terecht doen komen. Het was tijd voor een betere samenwerking.
`Het gaat er om wat Mi van ons wil en wat wij aan hem kwijt willen’, zei ze met een vonk van leepheid in haar ogen. `Op ditzelfde moment zit hij zijn kansen af te wegen. Hij wil waarschijnlijk minder belasting betalen, dat is het enige waar zulke kerels aan denken.’
`Dat is niet waar, schatje’, antwoordde de keizer. `Mannen denken heus niet alleen aan geld.’
`Hou jij je vuilbekkende mond toch eens, man!’ snauwde de keizerin. `Denk toch eens aan de onschuld van je dochter! Daar is nog geen man ooit in de buurt geweest.’
`Alsof iemand dat zou willen,’ jende Domo. `Als dat Dodo ei een beetje vent is, wil hij beslist geen andere vent.’
`Ik moet me zó ontzéttend beheersen’, schreeuwde de keizerin. `Maar ik doe het! En nu luister je! Kop dicht, Domo, of je slaapt de hele week verder in de logeerkamer!’

Dat dreigement werkte prompt. Eindelijk kon Omi haar idee ongestoord ventileren.
`Mi stuurt jou varkens in plaats van paarden. Wat hij wil, is een signaal geven dat hij minder belasting wil betalen. Hij verwacht misschien een grote mond van jou, in het uiterste geval jouw leger voor zijn deur. Maar zijn soldaten zijn goed getraind en zijn fort is sterk. Dat kan nog een pittige slag worden. Nee, wij gaan eens wat zaken voor hem omkeren. Wij willen onze dochter uithuwelijken en zijn al tien jaar bereid om daar een niet onaanzienlijke bruidsschat tegenover stellen. En nu werpt Mi ons de ideale aanleiding in de schoot. Hij gaat zijn Dodo in de schoot van onze Oni leggen. Als tegenprestatie ontlasten wij Mi welwillend iets van zijn belastingverplichting. Wat dacht je van een korting van zes procent? Vanavond nog sturen wij hem dus Fluis op zijn dak met een huwelijkscontract voor zijn zoon. Laat hertog Mi maar eens `nee’ durven zeggen. Dan kan Fluis hem alsnog dreigen met de bak met zuur, die jij eerder op de avond in gedachten had!’
`Zo ken ik je weer’, glimlachte Domo.

De keizer bood zijn gemalin een lekker kwarteleitje aan, want hij zag haar graag met volle mond en tevreden. Plotsklaps begon hij klaterend te lachen om zijn eigen fraaie gedachten. Iedereen in het kasteel hoorde het. In de keuken haalde de bediende op dat moment zijn hals uit de strop. Als ik mezelf niet help, helpt niemand mij, dacht hij. Nu de keizer weer in een goed humeur is, zal hij toch niet echt willen dat een gewaardeerd personeelslid zichzelf verhangt?
De nog jonge man voelde dat er voor hem een nieuw leven aanbrak. Hij zou alles voortaan beter doen, nam hij zich voor. Misschien zou hij zelfs om moeten kijken naar een andere baan. Eentje met minder risico bijvoorbeeld. Met iets minder zwaarwegende verplichtingen. Voor mezelf beginnen, dacht hij optimistisch. Met wat ik hier geleerd heb, zou ik best psychotherapeut kunnen worden.

Domo sloeg ondertussen in de eetzaal zichzelf op de knieën van de pret.
`Geen paarden maar varkens, geen wijf maar een vent’, joelde hij.
Omi ging maar niet op zijn grofheid in. Haar man had de kern begrepen en dat was al heel wat.
Ze ontboden Fluis, de nar en verder de landsadvocaat, een geestelijke en de bevelhebber van het leger. Binnen een uurtje of wat hadden ze een waterdicht contract opgesteld, het soort wreed gedicteerde aanbieding die je alleen kunt afslaan als je levensmoe bent. Het zou niet Mi’s ideale keus zijn, maar wat de knaap Dodo betrof, misschien zou die toch een beetje trots zijn op een heuse keizer als schoonvader. De woordspelingen in het contract op `zuur’ en `lange duur’ maakten duidelijk, dat Hertog Mi beter kon kiezen voor de positie van de betere buur dan voor die van verre vriend. Ver in het hiernamaals, dat kon men makkelijk tussen de regels door lezen.
Mi kreeg te verstaan dat de keizer het speelse idee had om zijn hele leger te laten oefenen aan de grens van het hertogdom. Verder schreef Domo van plan te zijn om tijdens de huwelijksvoltrekking ontzettend veel kanonnen te laten afvuren, omdat die daar nu eenmaal toch net in de buurt waren. Uitstappen of ontsnappen was niet echt mogelijk. Hooguit kon de hertog naar de fles grijpen om zijn wroeging over zijn stomme manoeuvre weg te drinken.

Prinses Oni kreeg een recent portret van de ook niet zo aantrekkelijke hertogszoon in haar vrij dikke vingers geduwd, maar ze begon spontaan te zingen. Dat kon ze namelijk heel mooi.
Veel te lang heb ik hierop moeten wachten, dacht ze. En achtentwintig jaar is nog helemaal niet te oud. Weg met de sleur. Ik ga verhuizen! Hoera. Mijn echtgenoot is wat jonger dan ik en dat is prima. Hoe minder ervaring hij heeft, hoe minder hij vergelijken zal. Het is een wat slappig type met een dun neusje en een vroeg kaal koppetje, maar onze kinderen zullen het te weinig van hem en het teveel van mij op passender wijze vorm geven. Weg met het saaie leven. Ik kom er aan, Dodo!
’s Nachts had ze een droom. Omdat ze, net zoals alle onevenredig lelijke meisjes een diepe innerlijke schoonheid en magische wijsheid bezat, wist ze dat het een voorspellende droom was. Ze zag zichzelf naast Dodo staan op het balkon van het keizerlijke paleis. In haar visioen zag ze achter haar zes beresterke jongens staan met keurige neuzen, grote snorren en vroeg kale hoofden. Iedereen wuifde naar het volk beneden. Er stonden bloemen, buffetten en een kroon klaar en Oni wist wie te zijner tijd haar vader ging opvolgen.

Hertog Mi had de meeste moeite om zijn ontevreden vrouw te overtuigen. Zij had voor haar oogappel Dodo een puissant rijke koningsdochter op het oog gehad, elegant en chique. Bovendien was dat een onderdanig soort vrouwtje en zo iemand had de hertogin graag als schoondochter. Prinses Oni leek haar eng en dominant en zij zou Dodo makkelijk aan haar moederinvloed kunnen onttrekken. Een daverende ruzie waarin herhaalde malen het woord `jaloers!’ viel, klaarde na veel vijven en zessen de lucht tussen het hertogelijke paar. Aan zijn zoon kon Mi sneller de voordelen van deze oplossing overbrengen.
`De sterren staan goed’, had hij beweerd. `Het is oogsttijd, jongen. De keizer doet ons een aanbod dat eer over onze familie zal brengen.’
`Je bedoelt huwelijksvruchten met snorren’, antwoordde Dodo besmuikt.
`Zeur niet, knaap. Zolang je zoons krijgt, is er niks aan de hand. En wat dacht je van die glazen bak met salpeterzuur in de kerker van de keizer?’
`Dat is je beste argument, pa’, zei Dodo en daarmee gaf hij aan een goed ontwikkeld gevoel voor logica te bezitten.

Het huwelijk werd een overdonderend feest, ook door de kanonnen natuurlijk. De beide vaders sloegen elkaar herhaalde malen zwaar bonkend op de schouders en daar klonk best nog wel wat onderhuidse wrok in door. Gelukkig was de wijn excellent en de talrijke gasten leidden de edele heren af met welgemeende felicitaties. Het hertogdom van Mi was beslist het krachtigste huis na dat van Domo en de verbintenis van deze geslachten ontnam elke potentiële concurrent definitief het zicht op een geslaagde rebellie tegen de keizer. Dodo en Oni hadden elkaar schattend aangekeken. Eigenlijk heel kort. Ze hadden beiden een gevoel voor wat heilig is en wat des werelds is. Daarom zagen ze in elkaars ogen, datgene wat ver voorbij de uiterlijke schijn lag, ver voorbij dat waar de genen van hun respectievelijke ouders hen mee opgescheept hadden. Ze zagen de potentie van liefde in elkaar. Hun beschermengelen glimlachten zo breed als ze maar konden en dat was wel een hele hemel breed.

Fluis werd op het feest in de adelstand verheven: de eerste nar die het ooit tot baron bracht. Hij had er hard voor gewerkt en hij verdiende daarom die eer. Later bleek trouwens dat hij en Dodo al jaren stiekem bevriend waren. Men zou daarom iets van een opzet in de hele affaire kunnen vermoeden. Waarschijnlijker is dat Fluis voornamelijk een briljant inzicht had in zijn eigen carrièreplanning. Hij vroeg namelijk aan prinses Oni of hij in haar gevolg mee mocht verhuizen naar het hertogdom van Mi. Hij bood aan om voortaan haar huishoudelijke boekhouding te voeren, want hij had ontzettend veel verstand van rekeningen, contracten en kleine lettertjes. Ze willigde zijn verzoek gedeeltelijk in: hij hoefde wat haar betreft helemaal geen arbeidzame tegenprestatie meer te leveren en hij mocht voortaan ook gratis in een paleistuinhuisje wonen. Fluis sprong een gat in de lucht vanwege haar generositeit. Van het nar zijn aan het hof van Domo had hij begrijpelijkerwijze ruimschoots zijn bekomst. Hij beloofde de prinses voor al haar kinderen te zorgen en daarmee bewees hij over onverwachte helderziende talenten te beschikken. Hij zou het inderdaad nog heel druk krijgen! Oni zou zesmaal moeder worden. Zo kwam er ook een oude voorspelling uit, gelukkig anders dan moeder Omi geïnterpreteerd had.

Keizer Domo was achteraf royaal voor de vader van zijn nieuwste schoonzoon. Toen hij eenmaal zag hoe gelukkig zijn dochter was, vooral toen ze in tegenstelling tot haar andere zussen jarenlang moeiteloos voor mannelijke kinderen zorgde en daarmee voor troonopvolgers, vergaf hij de hertog al zijn eventuele aanmatiging. De twee aristocraten gingen soms samen vissen en genoten dan van de vrede, die zonder woorden getekend was.

Keizerin Omi trok zich kort na het huwelijk van haar laatste dochter terug in een klooster op een heilige berg. Ze had iets hogers nodig dan wat de keizer haar te bieden had. Domo was er aanvankelijk razend over, omdat hij zich toen pas realiseerde hoe hij haar miste. Hij probeerde kleine pesterijtjes uit naar het klooster, waar de verlichte geestelijkheid gelukkig in het geheel niet gevoelig voor was. Uiteindelijk gaf Domo zijn verlies maar toe.

Dit verhaal loopt wat luguber af. Toen de keizer ouder werd, overviel hem de aderverkalking zodanig, dat hij iets malende werd. Soms ging hij ook met een borrel te veel op ’s nachts uit slaapwandelen. Dan zwierf hij mompelend of giechelend door het paleis. Door de keukens, door de logeerkamer en één keer door de kerker. Misschien droomde hij toen van een ver ludiek verleden? De grote glazen bak met salpeterzuur stond al jaren ongebruikt, maar het zuur was niet noemenswaard in zijn werking achteruit gegaan. Toen de keizer struikelde over een krukje en er in viel, was hij wel meteen wakker. Helaas niet voor lang. Zou hij ineens de magische wet van oorzaak en gevolg hebben begrepen? Zou hij even geglimlacht hebben? Zijn transformatie in het zuur had in elk geval alles weg van een definitieve oplossing voor velerlei problemen.

Omdat in die tijd de dochters van de keizers geen kroon mochten dragen en niemand anders dan prinses Oni voor mannelijke kinderen had gezorgd, moest de troon naar een van de kleinzonen gaan. Traditiegetrouw zou de keizer zelf iemand hebben aangewezen, want men nam nooit als vanzelfsprekend aan, dat de oudste de beste keus zou zijn. De kleinzonen keken daarom wat ongemakkelijk naar elkaar. Dat werd opgelost met een eenvoudige greep in de orakeldoos van baron Fluis. Daar zaten achtentwintig genummerde dominostenen in, allen met een diep-spirituele betekenis.
`Waarom moeilijk doen als het makkelijk kan?’ had de voormalige nar aan de verzamelde familieleden gevraagd. ‘De vraag is gewoon deze: In welk proces breng ik het keizerrijk als ik de troon bestijg? Wie de hoogste steen pakt, de steen die vrede betekent en grootsheid tegelijk, die is duidelijk het meest welkom voor de goden.’

Toen gebeurde er iets vreemds. Eén van de jongens, Modino geheten, trok de 6 6, de hoogste dominosteen. Toen het applaus echter verstomd was, keek de knaap om naar een ander, naar zijn broer Onimod. Die stond ontroerd met de 4 3 in zijn hand. Iedereen kende de betekenis daarvan: de liefde, de goddelijke verbintenis. Modino pakte de keizerskroon op, zette hem een allerkortst ogenblik op zijn kalende hoofd en zette hem toen ook weer af.
`Nee’, zei hij. `Bijna deed ik iets heel stoms. Onimod moet keizer worden.’
Zijn eerste en enige keizerlijke besluit werd uiteraard geëerbiedigd.
Niemand zal het gek vinden dat dat keizerrijk bijna duizend jaar heeft bestaan onder de Do dynastie.

The post De achtentwintig paarden appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
De Schepping van de wereld volgens de Edda http://www.tijdgeest-magazine.nl/kinderverhalen/de-schepping-van-de-wereld-volgens-de-edda http://www.tijdgeest-magazine.nl/kinderverhalen/de-schepping-van-de-wereld-volgens-de-edda#respond Thu, 10 Jan 2013 09:33:55 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=1102   De scheppingsmythe van de Scandinavische volkeren, de Edda, is een woest verhaal. Stel je voor, alles om je heen is leeg, stil en donker. Je loopt en je loopt maar je voeten maken geen geluid, want je loopt op niks. Geen aarde, geen water voel je, geen lucht proef je. Wind is er niet, […]

The post De Schepping van de wereld volgens de Edda appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
Bergtrip copy

 

De scheppingsmythe van de Scandinavische volkeren, de Edda, is een woest verhaal.

Stel je voor, alles om je heen is leeg, stil en donker. Je loopt en je loopt maar je voeten maken geen geluid, want je loopt op niks. Geen aarde, geen water voel je, geen lucht proef je. Wind is er niet, alles is geruisloos en duister. En dan, plotseling, voel je dat je toch een grens overgaat. Er gaapt een afgrond in het Niets. Voor je zie je in een verre verte ineens licht, sterker nog, je voelt dat er vuur is daar, heel veel vuur.  Alleen maar vuur. Een land van Vuur. Geschrokken kijk je om, naar waar je vandaan kwam en ook daar is iets veranderd. Er hangt nu een donkere, ijskoude, bevroren mist achter je. Dat is het Nevelrijk, Nilfheim, zoals de latere mensen die plek zouden gaan noemen.

In het Nevelrijk ontstaat beweging.  Enorme gletsjers van ijs glijden vanuit het Noorden in de richting van de afgrond. Zuidelijk, in het Vuurrrijk Muspelheim,  spuiten vlammen omhoog. De vuurreus Surt gooit zijn gloeiende hittebommen naar de ijswal aan de andere kant van de afgrond. Overal smelten er stukken ijs en er druppelt steeds meer water in de afgrond. O wonder, wat gebeurt daar? In het water, als een deel van het water, ontstaat ook iets. Er beweegt een levend wezen, het eerste op deze wonderlijke wereld. Het wordt groter en groter, het wordt een reus. Dat is Ymir. Hij gaapt en uit zijn oksels en liezen springen kleine reusjes de wereld in: zijn kinderen.

Nog meer leven borrelt uit het water op, een kolossale koe met grote uiers. Audumbla noemt de reus Ymir haar. De koe likt aan het ijs van Nilfheim en onder haar warme tong smelt er een stuk, waar een mens in blijkt te zitten: de eerste man op de aarde. Buri heet hij. Hij is de eerste God, die alles kan. De reus en de mens krijgen zonen en dochters. Een zoon van Buri, Bor, trouwt met een dochter van Ymir, Bestla. Hun kinderen worden Odin, Wile en We genoemd. Zij gaan een grote godenfamilie vormen. Aesir noemen ze zichzelf, soms Asen.

Makkelijke lui zijn het niet, al kunnen ze soms prachtig zingen. Ze scheppen leut in het ongeluk van anderen, ze bedriegen en bespotten elkaar. Ze maken ruzie met de oude reus Ymir en Odin doodt hem met een speer. Het dode lichaam van de reus gebruiken ze wel nuttig: ze maken er een hele wereld van met bergen, zeeën, planten en een kanjerkasteel, dat ze Asgard noemen. Onder het kasteel begraven de Asen hun doden. Zo ontstaan er drie rijken.
Het ondergrondse dodenrijk, het land van de goden in het midden en het hemelrijk boven, al deze rijken worden bijeen gehouden door de magische boom Yggdrasil.

Tussen de boomwortels leeft de onaangename draak Nijdtand (Niddhögg), aan de voet van de boom leven de Godinnen van het Lot, de drie Nornen, bij een heilige bron. Op een dag krijgen drie van de Asen, Odin, Hoenir en Loki het idee om van twee boompjes mensen te maken. Ask, de es, wordt man en Embla, de olm, wordt zijn vrouw. En dan weet je al hoe het verder gaat: verliefd, zoenen, kinderen. Grootouders, kleinkinderen, overgrootouders, betovergrootvaders en –moeders.  Na een miljoen jaar of zo zijn jij en ik geboren. Ik hoop dat jij ook van zingen houdt. Want als we zingen, dan luisteren de goden naar ons. En dan grijnzen ze naar beneden, naar de mensen. Op zulke dagen wordt het mooi weer.

PdH

The post De Schepping van de wereld volgens de Edda appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
http://www.tijdgeest-magazine.nl/kinderverhalen/de-schepping-van-de-wereld-volgens-de-edda/feed 0
Het bosmannetje en de heksenelf (een modern sprookje) http://www.tijdgeest-magazine.nl/moderne-sprookjes/het-bosmannetje-en-de-heksenelf Wed, 02 Jan 2013 14:41:17 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=862 Een schokkend verhaal over de relatie van onbekende wezens in onze natuur, anders dan anders. En zelfs: viezer dan vies!   Onder een dicht bladerdak van rode beuken had een bosmannetje een hut gebouwd. Op het eerste gezicht was het niet veel soeps. Het dak was van bruin verweerd riet en helemaal begroeid met donkergroen mos. […]

The post Het bosmannetje en de heksenelf (een modern sprookje) appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>

Een schokkend verhaal over de relatie van onbekende wezens in onze natuur, anders dan anders. En zelfs: viezer dan vies!  

Onder een dicht bladerdak van rode beuken had een bosmannetje een hut gebouwd. Op het eerste gezicht was het niet veel soeps. Het dak was van bruin verweerd riet en helemaal begroeid met donkergroen mos. Er was maar één raampje en daar hing een roodgeblokt, viezig gordijn voor, zo strak dichtgetrokken dat je absoluut niet naar binnen kon kijken. De raamsponning was al wat vermold, maar de deur was stevig en kon met een loeizware grendel goed worden afgesloten. Het was geen uitnodigend huis, maar Orm, zo heette het bosmannetje, hield toch niet van visite dus dat kwam goed uit.

De schoorsteen rookte meestal met een vette grijsgele walm, want Orm had het vaak koud en meestal honger. Zo iemand is veel buiten om in de tuin te werken, of om noten of vruchten te zoeken, om hout te hakken of om water te halen bij de snelle beek, die verderop door het bos stroom­de. Toch is dat nog geen reden om je huis, al is het maar een hutje, zo vunzig te laten verslonzen als die Orm deed. Wat een troep was het daar! Wat stof afnemen was, wist hij niet eens. Stofzuigers bestonden er niet in de tijd van dit verhaal, maar bezems wel. En Orm had géén bezem. En geen stoffer en blik. Water was er wel, fris en koel, maar zeep had ook niemand daar ooit gezien. Orm kon niet zeggen dat hij te oud was. Als je 49 jaar bent, dan ben je niet oud. Tenminste niet te oud om je huis eens flink schoon te poetsen.

Op een zomermorgen vloog er een heksenelf langs. Ze moest niet in die buurt zijn, ze had er even lichte spijt van, ze kende het bosmannetje zelfs niet, maar nou ja, iedereen vliegt wel eens een verkeerd bos in. De heksenelf had een paddenbuik en ze was er trots op, net als op haar sliertjeshaar. Toen Orm haar zag langskomen, riep hij agressief en lelijk: “Vetpens!”
Het was bedoeld om haar af te schrikken, maar toevallig beschouwde de heksenelf het juist als een compliment. Hoe dat zit?
Heksenelfen draaien wel meer dingen om. Als je een heksenelf `Schatje’ noemt, dan stompen ze je meestal op je neus of op je oor om het je af te leren. Ze zijn anders dan anders. Er zijn er die achteruit vliegen en sommigen gaan ondersteboven hangen aan hun tenen in bomen, net als vleermuizen, als ze een dutje willen doen. De heksenelf remde af en hield flapperend stil in de lucht.
“Zo bosmannetje,” zei ze opgewekt. “Wat heb jij mooie bruine oren vandaag.”

“En dat zal jij echt mooi vinden, hangwang?” informeerde Orm wantrou­wig, maar die toon gaf de heksenelf het gevoel dat ze thuis was en ze vond haar eigen hangwangen ook al prachtig. Dus keek ze met een toene­mende aandacht naar het bosmannetje in zijn oude, gore overall en zijn vette, geblok­te shirt. Ze hield werkelijk van bruine oren.
In de boomhuizen van de heksenelfen zit men namelijk altijd uit elkaars oor te eten, zo zijn heksenelfen nu eenmaal. Ze snibben en snauwen, terwijl ze tegelijk ook enorm kunnen giechelen. Het is een volk waar je maar moeilijk van op aan kunt. Krab ze echter een beetje over hun schedel, zodat hun luizen gaan lopen en je kunt hun hart winnen.

“Ik kom thee bij je drinken,” kondigde de heksenelf aan en Orm sloeg van schrik achterover. Het hangwangvrouwtje beschouwde dat als een teken van instemming en vloog pardoes Orms hutje in.
“Heb je er wat lekkers bij?” vroeg ze hebberig en ze begon direct in al Orms potjes, busjes, pannetjes, laatjes en kastjes te kijken. Ze lustte kaarsen en ansichtkaarten uit verre landen. Bovendien at  ze ook Orms vieze sokken op, die al drie weken onder zijn bed lagen.
“Mm, heerlijk,” glimlachte ze. Orm was stomverbaasd, verbouwereerd en verbijsterd. Hij zette zonder te spreken theewater op en mompelde toen dat hij even naar buiten moest om te plassen. De heksenelf likte ondertussen met groot behagen langs de vensterbank de verzameling dode vliegen weg en smikkelde wat spinrag op, dat overal van het plafond af hing.
“Wat heb jij het hier leuk,” riep ze hem na.

Buiten plaste Orm heel lang tegen de beuk.
“Zo zo,” zuchtte hij toen.
“Dank je wel voor je ochtendwijn,” antwoordde de beuk direct. “Wat tref je het weer Orm.”
“Hoezo?”
“Het is reuze slim om altijd het lelijkste meisje uit de rij te kiezen,” ze de beuk. “Dan loop je de minste kans dat ze je afwijst.”
Orm keek met grote ogen op.
“Je bedoelt dat ik haar te logeren moet vragen?”
“Tuurlijk,” zei de beuk. “Ik zou niet twijfelen. Pluk de dag en pak de nacht, zeggen wij beuken onder elkaar.”
“Ik ben benieuwd wat ze zegt,” aarzelde Orm, maar hij ging met meer zelfvertrouwen zijn hutje binnen dan toen hij er uit ontsnapt was.

“Blijf je eten?” vroeg hij met de deur in huis vallend.
“Als ik je oor mag leegzuigen als toetje,” riep de heksenelf enthousiast. “Wij kunnen samen nog heel erg lachen, want ik heb verstand van padde­nstoelen­ragoutjes.”
Orm keek nog eens naar de dikke paddenbuik van de heksenelf en naar haar hangwangen. Toen krabde hij eens aan de dikke wratten op zijn voorhoofd en neus.
“Goed,” antwoordde hij. “Misschien is dit wel mijn geluksdag.”

En gelijk had hij. De heksenelf keerde alles om. Ze hield van vies en dat vond ze lekker. Ze likte de ramen schoon, ze zoog het stof overal van af en ze sabbelde net zo lang op het gordijn tot alle vet er uit was. Zo werd Orms hutje brandschoon en hijzelf ook. Want ze lustte ook wel pap van bosmannetjes. Eens per maand ging ze tien dagen naar haar eigen boom­huis, zodat Orm alles weer lekker vies kon laten verwaarlozen om haar te trakteren als ze weer terug kwam. En van haar speciale paddenstoelenragoutjes kregen ze allebei rode wangkoontjes, grote ogen en een lachaanval.

Waar zou die Orm al deze bof aan verdiend hebben? Niemand weet het. Sommige dingen in het leven zijn een groot geheim en dat moet gewoon zo blijven.

 

The post Het bosmannetje en de heksenelf (een modern sprookje) appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
De Prinses en de Kikkerbloem (een modern sprookje) http://www.tijdgeest-magazine.nl/korte-verhalen/de-kikkerbloem Wed, 02 Jan 2013 14:37:57 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=854 Een jonge, ondeugende prinses verveelde zich vaak aan het hof van haar vader. Iedereen had het druk en vergat soms aan haar te vragen, hoe het er mee ging. Vanzelfsprekend kreeg ze het lekkerste eten en drinken wat er maar bestaat en sliep ze in het zachtste donsbed dat je je voor kunt stellen. Maar […]

The post De Prinses en de Kikkerbloem (een modern sprookje) appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
Zatte kikker

Een jonge, ondeugende prinses verveelde zich vaak aan het hof van haar vader. Iedereen had het druk en vergat soms aan haar te vragen, hoe het er mee ging. Vanzelfsprekend kreeg ze het lekkerste eten en drinken wat er maar bestaat en sliep ze in het zachtste donsbed dat je je voor kunt stellen. Maar het was haar steeds minder genoeg.

Op een nacht ging de prinses uit wandelen omdat ze niet kon slapen. Plotseling hipte er een roodkleurige kikker voor haar uit op het pad. Hij had zo’n bijzondere kleur dat ze hem wel achterna mòest lopen. Bijna raakte ze hem kwijt toen hij van het pad afging, maar door het bewegen van het hoge gras zag ze steeds waar hij heen sprong. Na een kwartier­tje hoorde ze onverwachts een plons. Geschrokken hield ze stil, want bijna was ze in een brede vijver gelopen. Ineens voelde ze zich onbehagelijk alleen en een klein beetje verward. Ze was zo aandachtig geweest voor de weg van de kikker, dat ze de gewone dingen om haar heen vergeten was. Het was niet koud, maar het aanvan­kelijke zo krachti­ge maanlicht werd soms getemperd door langzame wolkenflar­den, die aan de hemel voorbijtrok­ken. Dan bewogen er vreem­de fluiste­ringen tussen de schaduwen van de bomen en struiken om het meertje. Net toen ze zich wilde omkeren, klonk er een hoge kwaak. En daarna nog eentje, op een hogere toonhoog­te. Verrast keek ze naar het midden van het water, waar op een breed lelieblad de rode kikker zijn roodgouden keel toonde aan de maan.

“Kwaak! Kwaak!”

Het klonk als een dringende oproep, haast betoverend. De prinses kon gewoon nog niet weg. Er lag daar net een droge boom langs de water­kant, lang geleden omgeval­len, vermolmd en begroeid met paddenstoelen. Ze ging er rustig op zitten en luisterde naar het nadrukkelijke kikkerlied. Plots kwam er van de overkant een licht gesnuif. De prinses was niet bang, want echte gevaar­lijke wilde dieren werden er zelden in dat woud gezien. De beer was zeldzaam en de wolven joegen liever ver weg van de mensen. Nieuwsgie­rig keek de prinses die richting uit. Ze was niet eens zo verrast toen ze een groot gewei boven de rietpluimen ontwaarde. Een mannetjeshert kwam even wat drinken. Ze schrok wel toen ze een bronzen stem hoorde, die “Hela, kikker!” riep. Ze was al ontzettend blij, dat niet zij aangespro­ken werd, maar het kwakende diertje. De kikker kwekte kort terug en toen vervolg­de de resonerende stem: “Haal mij eens wat aarde van het diepste diep.”

Tot verbazing van de prinses plonsde de kikker direct het water in. Sprak het hert nu daar? En had de kikker er op gereageerd? Er klonk gespetter.

“Mooi zo, ventje,” baste de bromstem. “Dat is net genoeg voor mijn paleis.”

Een geluid van brekende takjes en een schurend lijf langs een boomstam vertelde de prinses dat het hert er vandoor ging. Kon ze haar eigen oren geloven? Ze snapte er niets van. `Een hertenkoning? Droom ik soms?’ dacht ze. `Ik moet het zeker weten.’

Voorzichtig stond ze op en toen riep ze met haar mooie stem, die klonk als een zilveren klokje: “Hela, kikker!” Eigenlijk vond ze het niet eens gek dat de kikker antwoordde: “Kwak?”

“Haal mij ook eens wat aarde van het diepste diep,” vroeg de prinses spontaan. Ploep! hoorde ze. Was de kikker werkelijk gedoken? Lang hoefde ze niet te wachten. Vlakbij haar voeten kroop de kikker de kant weer op. Op zijn rug lag een druipend kluitje modder. De prinses ver­baasde zich nergens meer over. Eerlijk gezegd vermoedde ze dat ze gewoon droomde en daarom kon het haar niet schelen, dat alles minstens vrese­lijk geheimzinnig was.

“Dit is niet veel,” zei ze. “Daar kan ik nooit een paleis van maken.”

De kikker maakte een boos pruttelgeluidje en dook opnieuw naar onde­ren. Het duurde langer dan de eerste keer. Op zijn rug vervoerde hij nu een tweede modderkluit, maar hierin stak een kleine groene leliescheut. Blij bukte de prinses. Ze hield van tuinieren, vooral van rozen. Ze dacht eraan om de leliescheut te planten in een mooie waterbokaal.

“Dankjewel, kikker,” zei ze opgetogen. “Als je groter was, zou ik je misschien een kus op je neus geven.”

Binnen twee seconden was de kikker een meter hoog. Hij hield zijn bolle ogen schalks een beetje dichtgeknepen en zijn grote brede kikkermond grinnikte belust.

“Kwak dan,” spoorde hij haar aan. Omdat de prinses het deed en niet meteen bang werd, kun je zien dat ze echt van koninklijke bloede was. De kikker kromp onmiddellijk na die kus terug naar klein en plonsde terug in het meertje. De prinses nam de twee modderkluit­jes en liep dromerig terug naar huis. Voor ze naar bed ging, plantte ze de leliescheut in de mooiste glazen keukenschaal die ze kon vinden. Daarna zette ze die in een stille hoek van haar balkon, uit de zon, zodat het water niet verdampen kon.

Toen vergat ze haar droom. De volgende dag kwamen er namelijk allerlei gasten op het koninklijke kasteel, die spannende verhalen te vertellen hadden, die ruzie maakten en die stomme opmerkingen over de prinses ten beste gaven. Zoals zeggen dat ze ogen van fluweel had en voetjes als druivenranken.

`Die zijn echt gek,’ dacht de prinses nijdig. `Ogen van stof! Willen ze me blind hebben soms? En voeten als een plant! Mag ik niet meer dansen soms?’ Gelukkig was er een schildknaap bij het gezel­schap ridders, die niets zei. Hij was feitelijk te verlegen, maar de prinses beschouwde zijn zwijgen als een teken van beschaving. Met hem wandel­de ze soms in de tuin. De schildknaap sprak netjes met twee woorden, maar het scheen alsof hij er maar vier kende. Hij zei namelijk alleen maar `Ja, mejuf­frouw’ of `Nee, mejuffrouw’ al naar hij dacht wat er van hem verwacht werd. Op een middag nam ze hem mee naar het balkon. Boven hun hoofden vloog er een groep wilde eenden over. Het moet zo geweest zijn dat één van die vogels een verwonding had van een jagersschot, want er klonk een uiterst zacht plofje en ineens zat er een spatje bloed op de voorkant van de witte jurk van de prinses. Ze zag het en ze slaakte een gilletje.

“Bloed!”

De schildknaap zocht onmiddellijk naar zijn zakdoek en toen hij in de balkonhoek de waterbokaal zag, doopte hij daar direct zijn doek in om gedienstig de vlek weg te kunnen wassen. Hoewel zijn hand nog half onder de jurk van de prinses zat, sleurde zij echter de jongen onverwacht opgewonden mee, terug naar de waterschaal, die ook haar weer was opgeval­len. Het bloedvlekje kon haar niets meer schelen, want er viel iets veel belangrij­kers te zien.

“De lelie komt uit!” riep ze overgelukkig. “Ik was het vergeten, maar het is waar. De kikkerbloem is gegroeid.”

Wortelend in het beetje modder op de bodem was er een blad en een stengel zichtbaar in het waterbekken en daarnaast stak een wit kopje op. De prinses stond te dansen en te juichen.

“Dit moment vergeet ik nooit!” riep ze. “Zie je wel! Dromen zijn waar. Jongen, jongen, als je een paleis wilt, zeg het maar. Het is allemaal even makkelijk!”

“Nou mejuffrouw, dat wil ik wel,” zei de schildknaap en met een knalro­de kop stotterde hij er nog iets achteraan. Het klonk als `En een konin­ginnetje erbij.’

“Wat zei je?” vroeg ze want ze had haar oren niet kunnen geloven.

“Nee, niks, mejuffrouw,” krabbelde hij terug. “Ik vergat mezelf even. Vergeeft u mij alstublieft.”

“Vergéten, dat moet je juist doen,” antwoordde de prinses. “Je moet juist al dat gewone vergeten. En jezelf helemaal. Geloof jij dat een hert een paleis heeft en dat een kikker van kussen houdt?”

“Ik wel, dus waarom een kikker niet?” zei de schildknaap, die stukken minder verlegen werd, omdat de prinses nog steeds niet boos op hem bleek.

“Echt?” vroeg de prinses.

“Nou ja… Ja!” bekende de schildknaap.

“Even ho,” pauzeerde de prinses. “Je vader is toch wel van hoge adel, hè?”

De schildknaap knikte.

“Dan is het goed,” knikte de prinses. “Ga dan je gang maar.”

Ze kregen er geen genoeg van. En toen ze na een tijdje toch even hun ogen open deden, zaten er een stuk of honderd grote rode kikkers op het balkonter­ras naar hen te kijken en te ginnegappen. Sommigen zaten foto’s te nemen en anderen namen de hele vertoning op video op. De prinses keek ineens streng op. “Waarom filmen jullie ons?” wilde ze weten.

“Voor de hertenkoning in het bos, lieve prinses,” riep de dikste kikker. “Die zit zo eenzaam in zijn nieuwe paleis en die wil een beetje gein hebben thuis.” “O, dan is het goed,” zei de prinses. “Doe hem mijn groeten maar.” Ze sloot haar ogen opnieuw. Ze had een lichte buikpijn, maar ook een gevoel van duizend spelende vlinders in die buik. Met de lippen van de schildknaap op de hare dacht ze `Dit is de mooiste dag van mijn leven.’

De schildknaap dacht dat hij gek was geworden van die kikkers en van de video, maar hij was ondertussen ook gek van liefde en dat maakt heerlijk blind.

Achteraf vonden de koning en de koningin alles ook goed, want ze schaamden zich wel wat dat ze de opvoeding van hun kind nogal ver­waarloosd hadden door al hun staatszaken. Het tweetal trouwde echter niet maar ze werden wel heel gelukkig. Ze werden bovendien overtuigd vegetariër. Rechtlijnig in die leer waren ze niet, maar ze verboden wel al hun personeel in elk geval het eten van hertenbief­stuk, eenden en kikkerbilletjes. En dat er later een paar rare video’s waren verschenen op YouTube kon hen niets schelen, want ze hadden geen tv en dat bleef ook zo.

The post De Prinses en de Kikkerbloem (een modern sprookje) appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
De pechdag van Rampkies http://www.tijdgeest-magazine.nl/korte-verhalen/de-houthakker-en-de-trol Wed, 02 Jan 2013 14:06:58 +0000 http://www.tijdgeest-magazine.nl/?p=844 Trollen vormen meestal onaangenaam gezelschap. De nare  trol, die Hollem de houthakker ontmoette, probeerde ook nog slim te zijn. Is woensdag een geluksdag of een pechdag? In het land van Gurg zijn ze daar heel duidelijk over.  Gurg is een heel koud land. Het mag dan overdag lekker zonnig zijn als het niet regent, maar […]

The post De pechdag van Rampkies appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>
trollekop

Trollen vormen meestal onaangenaam gezelschap. De nare  trol, die Hollem de houthakker ontmoette, probeerde ook nog slim te zijn.

Is woensdag een geluksdag of een pechdag? In het land van Gurg zijn ze daar heel duidelijk over.  Gurg is een heel koud land. Het mag dan overdag lekker zonnig zijn als het niet regent, maar ’s nachts is het koud. Bibberkoud. Zelfs in huis dragen de meeste mensen dan een jas. Of minstens twee dikke vesten over elkaar heen. In zo’n land zijn de mensen dolgelukkig als ze een beer ontmoeten in de bossen. Tenminste als ze een geweer bij zich hebben. Ze jagen hem vooral om zijn dikke pels, waar ze loeizware maar heerlijk warme jassen van maken. Hebben ze pech en ligt hun geweer toevallig thuis, dan vliegen ze zo bang als een haas en zo vlug als een vlieg een hoge boom in. Als dat lukt, heb je geluk. En anders heb je een pechdag. In Gurg wonen veel houthakkers. Centrale verwar­ming hebben ze daar niet en ook geen gas, dus iedereen kookt op houtvuurtjes. En ze zitten met z’n allen om de open haard om het een beetje warm te krijgen. En hoe kom je aan hout? Precies. Dat koop je op de markt. Soms brengt de houthakker het bij je thuis op zijn karretje. ’t Is niet eens zo duur. Toch heeft die man er uren voor staan hakken en zagen in het bos. En hij komt het nog brengen ook. Met dat beetje geld, dat hij voor zijn hout krijgt, kan‑ie net wat brood en kaas en boter in de stad kopen en dan gaat‑ie weer terug naar huis. Rijk worden ze nooit, die houthak­kers.

Eén van die arme houthakkers heette Hollem. Het was een lange man met een snor, een ietsje norsig type. Hij hield er niet van om arm te zijn, dat was het voornamelijk. Meneer Hollem woonde met zijn dochter Nadia in een huis halverwege de stad en een uitge­strekt woud. Ze woonden nogal afgelegen en eenzaam, maar dat vonden ze niet erg. De vrouw van de houthakker was lang geleden met de muziek meegegaan, omdat ze dat gezelliger vond en daarom kookte Nadia iedere dag eten voor haar pappa. Ze had een groente­tuin achter hun huis gemaakt, omdat ze van gezonde, onbespoten spullen hield en omdat ze het leuk vond om in de buitenlucht te werken. Meneer Hollem ging elke ochtend heel vroeg het bos in om hout te hakken. Als ontbijt nam hij meestal alleen twee appels mee. Nadia sliep dan nog. Rond vier uur kwam de houthakker weer terug met grote stapels hout op zijn karretje, zo hongerig als een wolf, dat snap je. Nadia had dan het eten klaar. Ze aten samen en dan gingen ze vroeg naar bed. Dat ging heel lang goed, maar niet voor altijd.

Toen Nadia een beetje ouder werd, kreeg ze de gewoonte om ’s middags even in bed te kruipen. Lekker warm, knuf, knuf. Dan deed ze de vier dekens over haar hoofd en dan hoorde ze niks meer van de hele wereld en ze zag ook niks meer. Dat maakte niks uit, want ze deed toch haar ogen dicht om heerlijk te fantaseren over rijke prinsen, raceauto’s en juwelen. En soms viel ze dan in slaap. Nu gebeurde het eens op een dinsdag, dat meneer Hollem om vier uur thuis kwam, terwijl Nadia lag te slapen. Hij was niet in een best humeur. Hij had een beetje griep en hij had in het bos zijn hoofd gestoten aan een lage tak. Bovendien was hij zijn sleutel vergeten! De voordeur zat op slot. En de achterdeur zat op slot. En de luiken zaten voor de ramen. Hij kon niet naar binnen en hoe hard hij ook op de bel drukte en NADIA! NADIA! riep, niks hoor. Ze werd niet wakker. Tja. Wat moest hij doen?

‘Dan ga ik eerst maar mijn hout naar de stad brengen en daar wat eten,’ dacht hij nijdig en dat deed hij. Toen hij eindelijk terug ging, was de zon al onder en het werd kouder en kouder. Halverwe­ge de lange weg terug begon het enorm te regenen. En koud dat die regen was! Meneer Hollem liep langs een schapenschuurtje en ineens dacht‑ie: ‘Ik lijk wel gek om door te lopen. Ik ga gewoon hier slapen.’ En dat deed hij.

Vijf minuten nadat haar vader teleurgesteld weggegaan was, werd Nadia wakker. ‘Het leek net of ik iets hoorde,’ dacht ze en ze ging gauw buiten kijken. Er was niemand. “Ik heb me een beetje verslapen. Gauw eten maken!” zei ze tegen zichzelf en de kat. Toen het eten klaar was, zat ze geduldig een uur op haar vader te wachten. Er kwam natuurlijk niemand. Nadia werd flink ongerust. De helft van de avond zat ze te piekeren. Buiten regende het pijpenstelen. Wat kon er gebeurd zijn? Toen eindelijk de regen ophield, nam ze een heel dapper besluit. Ze pakte een lantaarn en een geweer en ze ging het donkere bos in om haar vader te zoeken. Maar hoe ze ook zocht, niets! Ze was bang dat haar vader door een beer was opgegeten of in een diepe kuil was gevallen. Of zoiets akeligs. Natuurlijk vond ze haar vader niet, want die lag lekker te snurken in dat schuurtje… Doodmoe kwam ze bevend en rillend van de kou midden in de nacht weer thuis. Ze deed de deur weer op slot en kroop huilend in haar bed.

De houthakker werd in de vroege woensdagochtend koud maar uitgerust wakker. Hij liep naar huis en belde aan. Nadia sliep echter heel vast. Ze was natuurlijk nog afgepeigerd moe. Bovendien lagen haar oren onder vier dekens, dus ze hoorde weer niets. O jee. Wat nu? Wat kon de houthakker doen? Meneer Hollem had de avond daarvoor al zijn geld opgemaakt in de stad. Want om je de waar­heid maar meteen te vertellen: hij was ook nog vlug naar een café geweest om wat van dat spul te drinken, waar je dronken van wordt. En daarna had hij nog een gezellig praatje gemaakt met een dikke dame. Die had hem trouwens vast een drankje gegeven waar je vergeetachtig van wordt. Want toen hij weer wist waar hij was, namelijk op weg naar huis, toen was zijn geld op en hij wist niet meer waar hij het aan had uitgegeven. Stom hè?

Meneer Hollem moest daarom gauw wat nieuw geld gaan verdienen. Hij besloot om dan maar zonder ontbijt door te lopen naar het bos om weer hout te gaan hakken. Halverwege de ochtend werd Nadia wakker. O jee. Haar vader was NOG niet thuis! Ze deed haar dikke jas aan en ze ging op weg naar de stad. ‘Ik moet naar de poli­tie,’ dacht ze. ‘Die kunnen me misschien helpen om mijn vader te vinden.’
Het was een heel eind lopen, maar ze deed het toch. Maar de politie wist van niets.
“Probeer het eens bij de houthakkersmarkt,” zei de agent. Dat was een goed idee. Gelukkig stond er een jonge koopman, die haar vader kende.
“Ja hoor. Meneer Hollem is hier gisteren nog laat geweest om zijn hout te verkopen,” stelde hij Nadia gerust en die was zo blij dat ze de koopman om zijn hals vloog en hem van blijdschap begon te zoenen. De jonge koopman kreeg een kleur als vuur en hij zoende haar ineens lekker terug. “Zullen we het goede nieuws gaan vieren?” stelde hij voor. Wel ja.

Ze gingen naar een café. Daar vertelde Nadia haar verhaal aan de baas van het café en die lachte vrolijk: “Meneer Hollem? Daar is niets mee aan de hand hoor. Die heeft hier gisteren nog een lekkere neut gepakt en niet alleen dat!”
Van opluchting nam Nadia wel TWEE drankjes. Waarschijnlijk was één van die twee zo’n drankje waar je vergeetachtig van wordt… Want toen ze weer wist, waar ze was, was het bijna donker en liep ze op weg naar huis. Ze had helemaal geen trek in eten, maar ze had toch een vol gevoel in haar buik, dat was zeker. Ondertussen had haar vader WEL veel trek in eten. Hij stond voor zijn huisje te roepen en driftig op de deuren te bonken.

“Ik heb HONGER, Nadia!” schreeuwde hij alsmaar. “Kom je bed uit, trut! Doe de deur open! Ik heb mijn sleutel vergeten! HONGER!” Want hij dacht, dat ze nog lag te slapen. Nou, dat werd dus weer niks. De houthakker wachtte en wachtte. Etenstijd was ALLANG voorbij en zon was al flink aan het zakken aan de hemel. Plotse­ling besefte meneer Hollem dat hij zijn mooiste zaag in het bos had laten liggen. Flip! Stel je voor dat het zou gaan regenen ’s nachts! Die zaag zou meteen roesten.
De houthakker ging op een holletje terug om zijn gereedschap op te halen in het bos. Helaas was het zijn pechdag. Toen hij eindelijk zijn zaag teruggevonden had, was het zo goed als donker. Hij liep zo vlug hij kon, maar ineens klonk er KRAK, plop en BOMP! Hij was van het pad afgeraakt en in een heel diepe, ravijnachtige kuil gevallen. AU! Hij jammerde van de pijn en de schrik. Alle moed zonk hem in de schoenen, toen hij zag hoe steil de wanden waren. Hoe kon hij daar nog ooit uit komen?

Ondertussen was Nadia thuis gekomen. Ze zag wel het karretje met hout van haar vader, maar hem zag ze niet. ‘Ojee…’ dacht ze beschaamd. ‘Ik ben natuurlijk veel te laat met het eten en hij is vast boos op me geworden. Wie weet waar hij zit?’ Ze dook de keuken in en maakte het lievelingseten van haar vader klaar: witlof met ham en kaas. ‘Als hij DAT ruikt, komt hij meteen op de geur af,’ dacht ze vol vertrouwen.
Dat was ongeluk­kig genoeg niet zo. De houthakker zat in het diepe ravijn en schreeuwde tevergeefs om hulp. Ja, er kwam wel iemand kijken, maar met dat bezoek was meneer Hollem bepaald niet blij. Een enorme beer stak snuffelend zijn kop boven de ravijnrand uit.

“Ga weg, stinkende smeerlap!” schreeuwde meneer Hollem in zijn grote angst. De beer gromde een keer of vier. Ik denk dat hij wou zeggen: ‘DAT maak ik zelf wel uit!’ Het was echter een slimme beer. Hij had natuurlijk ook in de kuil kunnen springen om de houthakker op te eten, maar hoe had hij er dan weer UIT moeten komen? Nee, nee. Nadat hij op meneer Hollem’s hoofd geplast had, liep hij verder. Ik zei het al: het was echt een pechdag voor de houthakker. En die grote beren hebben veel plas! Ongelofelijk!

Het werd later en later. Nadia was een paar keer naar buiten gelopen om haar vader te roepen.
“Pap! Pahap! Witlof! Witlof met ham en kaas!” Maar het hielp niet. De houthakker was zo ver weg, dat hij het nooit gehoord kon hebben. En ALS hij het had gehoord, nou, ik denk dat‑ie dan gek geworden was. Want hij had inmiddels een honger! Een honger als een beer. En hij had het ijskoud. Slapen kon hij helemaal niet. De kou en de honger en de vieze lucht van de berenplas hielden hem klaarwakker en trouwens, de bodem van die kuil was keihard.
“Ik wou dat ik dood was,” mompelde hij vol zelfmedelijden in het holst van de nacht. “Niemand zal me ooit nog vinden hier. Ik zal langzaam sterven van de dorst en van de honger. Wat vreselijk! Ik wou dat ik nu al dood was.”
Maar toen ging hij ineens rechtop staan. “O nee! Dat wil ik helemaal niet!” brulde hij zo hard als een leeuw tegen de sterren in de zwarte nachthemel. “Ik wil naar huis om te eten!”
Hij greep zijn zaag en met de punt ervan begon hij ter hoogte van zijn hart een soort traptrede uit te steken in de harde grond. Wie weet kon hij zo toch nog uit de kuil klimmen? ‘Alles is beter, dan zielig te zitten kniezen!’ dacht‑ie.

Ondertussen was Nadia maar opgehouden met zich zorgen maken. ‘Misschien is pap gewoon naar de stad. Een neut halen,’ dacht ze. En hoe meer ze daar aan dacht hoe meer ze ook aan die leuke, jonge, sterke, mooie koopman moest denken, die haar zulke bijzon­dere drankjes had aangeboden.

‘Weet je wat? Ik ga naar de stad. Paps zoeken,’ dacht ze en dat deed ze dus. Maar toen ze daar eenmaal was, zocht ze helemaal niet naar haar arme vader, maar ze ging regelrecht naar het huis van die jonge koopman. En omdat het buiten ijskoud geworden was en bovendien stikdonkere nacht, wou de koopman haar niet meer naar huis laten gaan.
“Blijf maar lekker hier slapen,” zei hij. “Dan gaan we samen morgenochtend je vader zoeken.” Een zeer verstandige koopman, vind je niet?  Terwijl hij en Nadia lekker warm onder zijn vijf dekens lagen te knuffen, stond haar vader zich de krampen te werken. Makkelijk was zijn werk echt niet. Toen hij na een uur eindelijk twee treden had gemaakt, probeerde hij zijn voeten er in te zetten. Hij viel er drie keer uit en deed zich veel pijn.
“Stront, stront, stront!” vloekte hij. “Wat een pechdag! Ik HAAT donderdagen!”

Want inmiddels was het al ver, ver na middernacht en dus donder­dag geworden. Maar hij gaf het niet op, hoewel het vreselijk moeilijk is om een gat te graven in een harde kiezelmuur, als je daar als een mier tegen aangeplakt staat. En met een zaag! Toen hij na nog een uur het vierde gat bijna diep genoeg gemaakt had, schoot plotseling de platte punt van zijn zaag door, een flink stuk de rotsige grond in.
‘Wat krijgen we nou?’ vroeg de houthakker zich af en hij wurmde de zaag terug uit het gat. Hoorde hij ergens een heel hoog gillen? Hij spitste zijn oren. Jawel hoor. Uit nieuwsgierigheid propte hij de zaag nog eens in de opening en ragde ‘em een keer of vijf goed heen en weer. Brokjes steen en zand vielen naar buiten en toen viel er een grote steen los. Er achteraan tuimelde iets groens naar buiten, iets zo groot als een kleine kat, maar dan met handjes, die zich vastgrepen aan de jas van de houthak­ker.

Meneer Hollem schrok zich haast een ongeneselijke ziekte en hij viel, patsboem, naar beneden, naar de bodem van de kuil. Hij kneep zijn ogen dicht van de paniek en hij gaf een oergil. Er gebeurde verder niets en na een minuut deed hij zijn ogen weer open. De zon kwam net op en het vale ochtendlicht zag meneer Hollem een klein mannetje staan met overal uitstekend zwart haar en een groen jasje aan.
“Bedankt,” zei het bosventje.
“Waarvoor?” vroeg meneer Hollem, toen hij eindelijk weer gewoon kon praten.
“Een wezel had me die doodlopende tunnel ingejaagd. Als u geen opening gemaakt had, had het ondier me opgevreten.”
“O. Eh. Nou, geen dank. Maar je heb zeker nog niet in de gaten dat je van de regen in de drup bent geraakt,” legde de houthakker nog steeds een beetje zenuwachtig uit.
“Hoe zo?”
“We zitten in een vreselijk diepe ravijnkuil.”
“Stront!” vloekte het bosventje. “Wat een berenpisdag!”
“Zeg dat wel,” antwoordde meneer Hollem. Het ventje keek naar boven. Hij schatte de afstand. Toen keek hij naar meneer Hollem. En weer naar boven. En weer naar de lange gestalte van de hout­hakker.
“Stinkt ù zo?” vroeg hij ineens met gefronste wenkbrauwen.
“Helaas,” antwoordde de man. “Er heeft een beer op me geplast een uur of zes geleden.”
“Puistenlat!” gromde het ventje. De houthakker had geen idee wat hij daar mee bedoelde.
“Hoe bedoelt u?”
“Puistenlat! Dat zeggen wij als je echt berenpech hebt gehad. Kan ook niet anders. Het was woensdag gisteren,” legde zijn kleine metgezel uit. “Dat zijn meestal pechdagen. Maar het is donderdag ondertussen. En dus ga ik weer geluk hebben.”
“Ik snap er niks van,” verwonderde meneer Hollem zich. “Was het dan geen pech voor jou dat je die wezel ontmoette? Dat was dus toch ook op donderdag?”
“Helemaal niet. Bij het bostrollenvolk begint de donderdag als de zon opkomt,” zei het ventje. “Zodoende. Snap je?”
De houthakker knikte: “Ongeveer. Maar hoe ga jij nu geluk heb­ben?”
“Simpel. U klimt weer dat eerste stuk met die mooie treden omhoog en dan gooit u mij met een goedgemikte worp over de rand. Dat is makkelijk!”
“Ja, ja,” snibde meneer Hollem. “Maar daarmee ben IK er nog niet uit.”

“Puistenlat,” stelde de trol laconiek vast. Zijn kuilgenoot werd op het razende af woedend: “Ja hallo, zeg! Voor mij is het òòk donderdag! Ik heb je al een keer geholpen en nou wil jij dat ik je NOG een keer help! Wanneer ga jij MIJ nou eens helpen?”
“Tja. Dat zal wel moeten. Anders gooit u me ook niet naar boven zeker?”
“Dat heb je goed geraden!” snauwde meneer Hollem. “Ik ben wel goed maar niet gek. Ik gooi jou er uit en jij komt terug met een touw voor mij. Zo doen we het en niet anders. Beloofd of niet?”
“Beloften doen wij alleen aan iemand van ons eigen volk,” was het weinig hoopgevende antwoord.
“Nou, dan gaan we hier lekker samen zitten verhongeren,” zei de houthakker. “Kom maar op. We beginnen nu.”

De trol keek hem aan. “Meent u dat?”
“Zeker wel,” antwoordde meneer Hollem. Het bosventje aarzelde. Hij keek naar de hoge kuilwand. Toen zei hij: “Goed. Ik doe het. Ik kom terug met een touw.”
“Ik vind je geen betrouwbaar tiep,” zei meneer Hollem. “Wie weet ga je me staan uitlachen, als je eenmaal uit de kuil bent?”
De trol keek verrast op. “Stront! Kunt u gedachtenlezen?”
“Helemaal niet. Ik gebruik alleen mijn intelligentie maar.”
“Wat is dat? Itilensie?” vroeg de trol. Meneer Hollem keek niet eens meer verbaasd. “Dat ga ik je maar niet eens uitleggen,” zei hij. “Maar voorlopig moet jij het voor mij HEEL aantrekkelijk maken, voordat ik JOU nog een keer help.”
“Maar het is donderdag!” protesteerde het mannetje.
“Het wordt een berenpisdag voor je, puistenlat!” gromde de hout­hakker helderziend en hij ging er op z’n gemak bij zitten.

Eindelijk werd het weer een beetje warmer, nu de zon was gaan schijnen. In het bos begonnen de bomen en het mos te dampen. De vogels waren gaan zingen en de houthakker had er ook weer zin in. ‘Alles is beter dan zitten kniezen,’ dacht hij. ‘En in elk geval heb ik nu gezelschap.’ Het kleine harige bosventje zat met een diepe rimpel in zijn voorhoofd naast hem op de harde rotsen. Misschien probeerde hij na te denken?
“Hoe heet je eigenlijk?” wou meneer Hollem weten.
“Rampkies,” antwoordde Rampkies.
“Wat een bijzondere naam,” zei meneer Hollem. “Hoe kom je daar zo aan?’
“Mijn moeder had een beetje nare dag, toen ik geboren werd,” schorde de kleine trol.
“Hoezo? Was ze ziek?” Rampkies knikte. “Kiespijn,” zei hij.
“Een berenpisdag voor haar toen jij geboren werd,” zei de houthak­ker met een uitgestreken gezicht. Het mannetje keek venijnig naar hem op. Voordat Rampkies iets vervelends kon zeggen, vroeg meneer Hollem: “Kun je me al iets aanbieden in plaats van loze belof­ten?”
“Ik heb maar één ding,” antwoordde de trol. Meneer Hollem werd heel nieuwsgierig: “En dat is?”
“Mijn persoonlijke diamant,” zei Rampkies.

Meneer Hollem hoefde niet lang naar die schitterende, duimgrote edelsteen te kijken om te weten, dat dit de oplossing was. De trol sputterde als een gek tegen, maar uiteindelijk moest hij wel akkoord gaan. Pas als de houthakker langs een trollentouw uit de kuil zou kunnen klimmen, zou hij Rampkies zijn diamant teruggeven. Dat leek een eerlijke afspraak. Zo gezegd, zo gedaan. Rampkies verdween om thuis een lang en stevig touw te maken. Op de rand van het ravijn had hij zich nog even omgedraaid en met een onprettig licht in zijn ogen gezegd: “Het KAN wel even duren, houthakker.”

Meneer Hollem wuifde dat het goed was. Zijn stem klonk trouwens niet minder schijnheilig, toen hij zei: “Neem ook iets te eten mee, want ik sterf haast van de honger.”
De trol zwaaide slapjes naar hem en ging er vandoor. De houding van de houthakker veranderde op slag. “Vieze, gore ondankbare rottrol,” fluisterde hij het mannetje een verwensing achterna, maar toen begon hij zachtjes te zingen: “Ik help wel jou maar ik help ook mij. Nog even hakken en ik ben vrij. O, wat ben ik in mijn sas, al stink ik naar de berenplas. Strakjes ben ik berenrijk, al stink ik naar de berenzeik!”

Giechelend klom meneer Hollem langs zijn eerste vier treden omhoog en stak zijn zaagpunt tussen de kiezels om een vijfde tree uit te hakken. Hij had zo’n voortreffelijk humeur dat hij in één uur drie treden af had. Hij viel twee keer en brak er bijna zijn neus bij, maar hij schaterlachte de pijn weg. Hoe hoger hij kwam, hoe zachter de grond werd. Aan het eind van de ochtend kon hij zich eindelijk over de rand van de kuil wurmen. ‘Gered! En schathemelrijk bovendien,’ dacht hij.

Ondertussen zat de trol thuis met zijn trollenvrienden zich krom te lachen om zijn wrede plan.
“Als die puistenlat verhongerd is, halen we lekker je diamant terug!” riep een uitgelaten bosventje met rood haar.
“Percies! Wat heb ik veel itelensie he?” vroeg Rampkies scheel van de lol en iedereen was het met hem eens. Dat meneer Hollem al lang in een lange ren terug naar huis was gerend, wist‑ie natuur­lijk niet. De deur zat op slot, maar daar wist de houthakker wel wat op. Hij nam een boomstam van zijn karretje en beukte de deur uit zijn scharnieren. Beng! Binnen trof hij de dodelijk geschrok­ken koopman aan en zijn dochter. Ze lagen allebei in haar bed, maar ze hadden geen pyjama’s aan.
“Wat doe JIJ hier?” bulderde de houthakker tegen de koopman en Nadia zei vlug: “Hij hielp me om jou te zoeken, pap!”

“Een rare plaats om mij te zoeken,” grinnikte de houthakker. “Maar ik ben in een heel speciale stemming, kinderen!”
Hij pakte zijn bijl en toen de jonge koopman angstig riep: “Niet doen, meneer Hollem!” legde de houthakker geruststellend de onbelangrijkste helft van het verhaal uit.
“Ik heb twee heel zware dagen achter de rug en ik heb lang vakantie nodig,” verklaarde hij opgewekt. “Jongen, jij mag mijn beste bijl hebben en mijn zuiverste zaag. Je mag in mijn huis wonen en voor mijn dochter zorgen. Wil je dat allemaal?”
De jonge koopman wist dat er ergens een vuiltje aan de lucht zat, maar ook dat dit het verkeerde moment was om Nee te zeggen. Hij stemde toe, want Nadia’s vader had een bijzondere blik in zijn ogen, die de jongeman onterecht maar begrijpelijk als bedreigend bleef uitleggen. Meneer Hollem gooide een paar verschoningen in een koffer en z’n tandenborstel. Bij de deur draaide hij zich om.
“O ja,” zei hij. “Voordat ik het vergeet, twee goede raden. Eén: leg altijd een reservesleutel ergens buiten verstopt neer. En Twee: als er een trol langskomt, die me zoekt, zeg hem dan het volgende: ‘Dag, meneer Puistenlat. U heeft een berenpisdag. Komt u volgende week woensdag nog maar eens langs. Of anders volgende maand woensdag.’ Kunnen jullie dat onthouden?”
De twee jonge mensen knikten verbaasd.
“Dag, meneer Puistenlat. Berenpisdag. Volgende week woensdag,” herhaalden ze zachtjes.
“Ben je dan terug, pap?” vroeg Nadia.

“Voor mij is het tegenwoordig iedere dag donderdag, kind,” zei meneer Hollem geheimzinnig. Toen holde hij haastig de weg op naar de stad. En als je gedachten kon lezen, dan wist je wat hij dacht: ‘Hon­ger, dorst, reisbureau. En dan neuten, blote dames en warme stran­den.’

Voordat het zo ver was, bracht hij natuurlijk een bezoek aan een keurige juwelier. Toen meneer Hollem de dikke stapels geld wegstopte, die hij overhield aan de verkoop van de trollendiamant, zei de juwelier discreet: “Meneer, u stinkt vrese­lijk!”
“Dank u wel, maar dat laat ik nog even zo,” antwoordde de steen­rijke houthakker. “Het brengt namelijk geluk.”
“ECHT?” vroeg de juwelier.
“Ik zweer er op!” antwoordde meneer Hollem met zulk een overtui­ging dat de juwelier jaloers ging kijken. Meneer Hollem haalde zijn hand door zijn vettige, gele haar en schudde toen de hand van de juwelier heel hartelijk.
“Hier!” zei hij vrolijk. “U zult er geen spijt van hebben.”

Maar de juwelier geloofde niet voldoende in zulke dromen en hij waste vloekend wel vijf keer zijn handen. Voor hem bleef donder­dag dus altijd gewoon donderdag. De houthakker had zijn lesje beter geleerd. Voortaan bleef hij op woensdag in bed met een lekkere neut en één of twee dikke dames. En trollenpech kreeg hij nooit, want hij gebruikte op woensdagen altijd een condoom. Dat is wel HEEL slim, ja toch, niet dan?

PdH

The post De pechdag van Rampkies appeared first on Tijdgeest Magazine.

]]>