Tovenarij, waarzeggerij en levensverlenging zijn niet meteen de elementen die wij tegenwoordig associëren met de Tao. Het onzichtbare zichtbaar maken, het niets en het alles, meditatie, het diepe onthechten en relativeren, dat zal de meeste huidige Taoïsten meer aanspreken. Toch was dat vijfhonderd jaar terug flink anders.
Twintig jaar geleden, in 1996, werd met de vertaling van ‘Seven Taoist Masters’ de verhelderende geschiedenis van de patriarch Wang Ch’ung-yang en zijn zes verlichte leerlingen onder de aandacht van de vaderlandse Tao-liefhebbers gebracht. Het boekje is nog alleen antiquarisch te verkrijgen (zie www.boekwinkeltjes.nl) maar het verhaal is nog onverminderd boeiend. De zeven waren historische figuren uit de Sung- (1127-1279) en Yüan- (1271-1368) dynastieën, wier mondeling overgeleverde belevenissen rond 1500 anoniem werden bijeengebracht in de vorm van een wat gedragen folkoristisch-filosofische roman. Op die manier werd het Taoïsme ook voor de minder bevoorrechte Chinezen op het platteland toegankelijk gemaakt in een cultuur die in die tijd sterk door Boeddhisme en de leer van Confucius getekend werd.
NEPTAOIST
Publicatie hier kwam goed uit want in januari 2008 werd Nederland ‘vereerd’ met een bezoek van een nep-Taoïstische meester, die met allerlei dubieuze wonderen opnieuw de waarschuwende stelling op pagina 19 bewees, dat de beoefening van het taoïstische ch’i-kung buitengewoon gevaarlijk is wanneer het ego overheerst. Deze meneer diende zich, vergezeld van een tolk, aan als op een speciale missie van de Chinese regering bij Boeddhistische en Taoïstische kringen met indrukwekkende demonstraties. Hij wist met één vurig handgebaar op het ontklede lichaam van zijn patiënt rood oplichtend het hele meridiaansysteem afgetekend te krijgen. Misschien waren de aanwezigen slechts massaal gehypnotiseerd, maar knap bleef het wel. Verder wisselde hij telekinetische wonderen, voorspellingen, genezingen en operaties ‘zonder bloed’ helaas ook af met een fikse zucht naar vermogen. Opgetogen over de mogelijkheden van de Amsterdamse wallen gaf hij het snel verdiende aardse slijk bovendien weer rap uit aan wat seksuele aberraties, die hem echter op aanklacht van een prostituee op het politiebureau brachten. Kort daarop werd de op een toeristenvisum reizende man uitgewezen. Voor Chinese insiders was dat geen wonder, want men had daar al opgemerkt dat het topje van ’s mans linkerwijsvinger ontbrak. Dat zou een traditionele en iets meer dan disciplinaire straf zijn geweest van zijn eigen leermeesters voor het onbevoegd en schadelijk beoefenen van de Tao-kunsten.
DE HEILIGE WEG
In ‘Zeven zoekers naar de Tao’ wordt de lezer verleid tot het onderzoeken van de heilige ‘weg’ zonder dat de verteller zich waarschijnlijk van die verleiding en haar risico’s bewust is.
Het lokaas dat de Tao-Keizer van Jade en de Hemelse Keizerin hun aardse adepten voorhouden is namelijk allereerst onsterfelijkheid, te beginnen bij een goede gezondheid. Daarvoor moeten de jonge monniken uiteraard alle gehechtheid loslaten aan zaken als seks, spijs en drank en bovendien hun hebzucht en humeurigheid prijsgeven. “Karma komt voort uit gedrag,” stelt de als bedelaar vermomde wijze Wang Ch’ung-yang en daarom kan iemands voorbestemming gewijzigd worden door een bewuste handelwijze. Hijzelf en zijn discipelen doen goed hun best en met het temmen van hun geest komt de ene na de andere fysieke en mystieke vaardigheid tot uiting. Gegrondvest op de leegte van geest, het loslaten van eigenbelang en de aandacht voor de stilte wordt de wijze dan algemeen als helderziende en toekomstvoorspeller erkend. Wang Ch’ung-yang kan bovendien op meerdere plaatsen tegelijk zijn. Liu Ch’ang-sheng brengt water tot koken op zijn buik en bakt er broodjes op. Wang Yü-yang laat kaarsvlammen loeien als bij een brand en T’an Ch’ang-chen straalt in een sneeuwstorm zo’n voelbare hitte uit dat er in een cirkel om hem heen geen sneeuw zichtbaar is. Ma Tan-yang kan onderaards reizen en zijn echtgenote Sun Pu-erh vermag stenen in goud te veranderen. Ch’iu Ch’ang-ch’un kan het laten regenen, eveneens een nuttige hobby. Zijn tweede talent, het veranderen van het geslacht van een pasgeboren baby, brengt hem direct in de buitengewone gunst van de keizer, die reuze verlegen zit om een mannelijke nakomeling.
ONSTERFELIJKHEID
Kortom, de nadruk op die heerlijke onsterfelijkheid en al deze magische vermogens moest de jonge Chinees aanmoedigen om ook een Taoïstische meester te gaan zoeken. Fijn is dat het Taoïsme een tolerante filosofische stroming is, die een heilzame invloed op het Westerse stress-denken kan hebben. Er is echter, dunkt mij, goede reden om vijfhonderd jaar later ook die tovenarij-kant van deze training serieus te nemen. Zeggen dat het allemaal niet bestaat, klinkt immers vooral pathetisch, zolang de wetenschap noch de wil noch de juiste ingangen heeft om correct uit te zoeken, wat die creatieve magie nu wel en echt niet kan. Veel huidige ‘meesters’ en ‘profeten’ gebruiken knappe hypnotische en energetische technieken om fraaie waarheden te verkopen, zonder dat hun levenswandel bevestigt dat werkelijk “hun innerlijke verwondingen zijn genezen door het doorsnijden van hun uiterlijke gehechtheid.” In een tijd van mondiale narigheid is het pijnlijk zichtbaar en bijna begrijpelijk dat mensen hun hunkering naar de veiligheid van macht en welvaart geobsedeerd overtrekken. Helaas blijven er aan de andere kant van de medaille steeds meer lege zakken, lege gezichten en lege harten over. Slechts de stralende leegte van de Tao biedt wezenlijke veiligheid, nietwaar? Iedereen weet het wel natuurlijk, maar ’t schijnt nogal een zware weg te zijn.
“Zelfs kleine passen voorwaarts vereisen vasthoudendheid en discipline,” moppert meester Wang-Yu-yang ergens. Precies.
Peter den Haring
Uitgeverij Ankh-Hermes, Eva Wong (vert.)
ZEVEN ZOEKERS NAAR DE TAO, een klassieke Chinese vertelling