18 november
-Pappa, die cadeautjes van Sinterklaas, eh… Ik geloof niet dat hij over het dak loopt. Dat kan toch niet, pappa?
-Nee, David. Dat is heel moeilijk voor zo’n oude man.
-Hij gooit die cadeautjes ook niet door de schoorsteen toch?
-Nee, Daaf. Nee hoor.
-Ze zetten het natuurlijk voor de deur en bellen ze aan en dan rennen ze weg.
-Dat zou heel goed kunnen, Daaf.
22 november
-Ik denk niet dat Sinterklaas dat allemaal zelf betaalt. De regering betaalt dat, denk ik.
-Dat zou best kunnen.
-Maar IS het zo, pappa?
-Nee, nee, niet helemaal.
-Waarom mag ik dat geheim niet weten?
-Omdat kinderen van zeven jaar veel plezier kunnen hebben van een mooi geheim.
-Als IK later een pappa ben, dan vertel ik het MIJN kindje wel allemaal. En meteen als die het vraagt!
2 december
-Wat er in mijn schoen zat vanmorgen, is dat …? Eh, hoe komt dat er nou in?
-Wat denk je zelf, David?
-Nou, jij hebt gewoon de voordeur vannacht open laten staan voor Sinterklaas. Ja, nee, of de pappa of de mamma doet het.
-Wat denk je, David?
-JIJ! Vast jij!
3 december
-Boris heeft gezegd dat Sinterklaas een verklede man is.
-Dat denken wel meer kinderen.
-En? IS het zo?
-Een politieagent is toch ook een verklede man?
-He? Is Sinterklaas een verklede politie?
-Zoiets.
6 december
-Heb ik dit cadeau nou van opa gekregen of van Sinterklaas, mama?
-Weet je dat niet?
-Ja. Ik wel. Maar wat moet ik nu tegen de kinderen in groep 2 zeggen?
-Van Sinterklaas natuurlijk.
-Wat is Sinterklaas ontzettend lief, he mamma?
4 december (het volgende jaar)
-Ik wil eigenlijk geen Sinterklaas meer vieren bij opa en oma, mam.
-Maar vorig jaar vond je het nog zo leuk.
-Jawel. Maar Sinterklaas is toch meer iets voor heel kleine kinderen.
-Die cadeautjes wil je natuurlijk wel?
-Ja, ja. Krijg ik niks zonder Sinterklaas?
-Ik ben bang van niet.
-Ach, Sinterklaas is toch wel een feest, hoor mam.
7 december
-Waarom keek jij gisteren nou zo raar, David? Moest je bijna huilen? Je zit in groep 3!
-Nee pap! Ik was ontzettend kwaad. Dat ben ik nog steeds.
-Sinterklaas was toch heel aardig tegen je?
-Helemaal niet. Hij zei dat ik een grote mond heb en een klein hartje. En dat is helemaal niet waar.
-Maar gozertje! Sint bedoelde daarmee juist iets liefs. Dat een klein hartje juist iets mooi is.
-Ik geloof je niet, pappa. En als ik die rotman zonder Sinterklaas tegen kom, dan schop ik hem. Ik wil nooit meer naar Sinterklaas. Ik geloof niks meer. Nooit meer.