Loading...
You are here:  Home  >  Andere verhalen  >  Current Article

De Kinderlokkers (waar gebeurd verhaal)

By   /   januari 20, 2013  /   No Comments

In de loop van de jaren heb ik met en voor mijn kinderen talloze korte verhalen geschreven. Een gedeelte staat bij de Kinderverhalen, een deel bij de Sprookjes en dat deel dat eigenlijk voor volwassenen bestemd was, vind je hier. Soms tref je een niet gepubliceerde column aan, soms autobiografische ervaringen uit mijn tumultueuze leven. Als voorproefje begin ik met het in 1992 waar gebeurde, schokkende verhaal van twee mannen op zoek naar te ontvoeren kinderen. David en zijn vriendinnetje van ook zeven noemden hen de automannen op het politiebureau waar ze toen aangifte mochten doen. Gevonden zijn ze nooit, maar in die jaren verdwenen er een paar kinderen.

beautiful_121

DE AUTOMANNEN

David en Jorien hebben kastanjes gezocht. In het park achter hun huis staan minstens tien kastanjebomen en dus liggen er wel honderdduizend kastan­jes. Ze kunnen in elk geval niet allemaal in de zakken van hun jassen en broe­ken. Wat puilen die kinderen uit, zeg! Al twee keer is David naar de rand van het park gelopen om daar zijn stapels bruine glansbollen te verstop­pen onder een paar vieze bladeren. Dan kan hij ze later ophalen. Wat is het heerlijk om weer terug te hollen om nòg eens al je zakken vol te proppen. Soms moet je met je voet zo’n groene schil opentrappen, maar meestal zijn de vruchten al opengebarsten door hun val. Gisteren heeft Robbie hier een kastanje op zijn hoofd gekregen en gehuild dat hij heeft! Keihard. Maar Robbie is pas zes. Jorien is negen en David acht. Ze voelen zich veel groter dan Robbie. Jorien vindt het tijd om haar voorraad thuis in veilig­heid te brengen. Davids zakken kunnen nog best wat voller maar voor de gezellig­heid loopt hij met haar mee. Ze zijn echte boezemvrienden.

Op de weg langs het park staat een grote zwarte auto. “Zoiets als een Mercedes, maar het was geen Mercedes,” zal David later aan zijn moeder vertellen. Er zitten twee mannen in. “Een bruinige met een snor aan het stuur en een witte met een showjasje achterin,” volgens David.

“Hee kinderen,” roept de bestuurder met zijn hoofd uit het raam. “Wij zijn een beetje verdwaald. Weten jullie hier ergens een patattent?”

Jorien legt het meteen uit. Natuurlijk weet zij een patattent. Eerst hier de bocht om, de heuvel af en dan links en dan rechts.

“Wil jij ook wel een zak patat?” vraagt de bestuurder.

“Natuurlijk,” zegt Jorien.

“Nou rij dan maar even met ons mee. Dan kan je ons de weg wijzen. Dat is makkelijker,” zegt de automan. Jorien kijkt naar David. Die kijkt naar de man op de achterbank. Die man heeft een beetje opgeblazen gezicht. En hij heeft iets vreemds.

“Daar zou ik niet graag naast willen zitten,’ denkt David. Jorien heeft zijn gedachten vast geraden.

“Dat moet ik eerst aan mijn moeder vragen,” antwoordt ze. “Die is nog in het bos.”

Ze doet een paar voorzichtige stappen terug, maar dan loopt ze steeds sneller het park weer in.

“Kom je ook, David?” roept ze. David is nog gewoon even nieuwsgierig.

“Wil jij dan niet even meerijden?” vraagt de bruine meneer weer. De andere man wordt ongeduldig. “Nee. Doorrijden!” zegt hij op harde toon en broemm, weg is de grote auto.

“Je moeder is helemaal niet in het park,” zegt David als hij Jorien heeft ingehaald.”

“Tuurlijk niet, joh! Ik ben niet gek. Dat zijn kinderlokkers!”

David wil weten wat dat zijn, maar dat weet Jorien ook niet goed. Ze denkt dat ze je slaan of zo. Maar je moet nooit met iemand meegaan, die je niet kent. Dat zeggen haar vader en moeder altijd. ‘O ja, dat is waar,’ denkt David. ‘Dat hebben mijn ouders ook wel eens gezegd. Maar dan gaat het over snoep.’

’s Avonds voor het slapen gaan, vertelt hij het tegen mamma. Die is heel ongerust en zenuwachtig en later hoort hij haar kwaad telefoneren met de moeder van Jorien. De volgende dag haalt pappa hem uit school. David heeft er de hele ochtend over nagedacht en in de auto vraagt hij pappa wat kinderlokkers met kinderen doen. Pappa aarzelt met zijn antwoord. Dan haalt hij diep adem.

“Ze kunnen een slaaf van je maken, Daaf. Dat je vreselijk hard moet werken.”

“Gebeurt dat ook hier in Den Haag, pappa?” vraagt David ongelovig.

“Nee hoor, maar ze nemen je misschien mee naar een ander land. Daarom moet je nooit bij zo iemand in de auto stappen, niet op een bromfiets, niks. dat heb je nou wel begrepen, hè?”

Pappa heeft een diepe frons tussen zijn wenkbrauwen. Ze staan net stil bij een stoplicht. Pappa’s gezicht staat zo ongerust, dat David beslist het naadje van de kous wil weten: “Wat doen ze dan?”

“Die smeerlappen kunnen je verdoven met een medicijn of zo,” ant­woordt pappa met een schorre stem.

“Maar waarom dan?”

“Soms willen die lui geld. Anders laten ze je niet vrij. Maar dat doen ze alleen met kinderen van heel rijke mensen. Ik ben niet rijk.”

“Maar jij hebt toch een gouden auto?”

“Hij is wel goudkleurig, maar hij is klein en ook een beetje oud. Hij is niet zo veel meer waard. Nee, wat jij bedoelt, dat noemen ze een ontvoe­ring. Als je ouders betalen, dan loopt het goed af.”

“Wat ontzettend vreselijk,” zucht David. “Kunnen wij niet verhuizen, pappa? Ik wil niet ergens wonen waar kinderlokkers zijn. En Jorien moet dan ook met ons meeverhuizen, want ik wil niet ergens wonen zonder Jorien!”

Pappa zucht diep.

“Ik geloof niet dat dat een goeie oplossing is, David,” zegt hij. “Beloof mij maar gewoon, dat je nooit met iemand meegaat, die je niet kent. Niet lopen, niet op de fiets en niet in de auto. Beloof je dat?”

Natuurlijk belooft David dat. Maar dan wordt hij ineens heel ongerust.

“O,” zegt hij. “Maar als ze me een Nintendo beloven, dan trap ik er vast in. O, ik ben zo bang! Dan trap ik er in!”

Pappa remt heel plotseling. Hij zet de auto langs de kant van de weg en dan omhelst hij David hartelijk.

“Nee hoor!” zegt hij. “Absoluut niet. Ik weet dat jij er niet in trapt! O nee hoor, jij bent oerslim. Die schoften kunnen jou nooit te pakken nemen. Ik geloof in je! Nou, wat denk je?”

“Ik weet het niet.”

Pappa zegt niks. Hij rijdt door naar het strand.

“Kom,” zegt hij bij de boulevard. “We laten de zorgen er even uitwaai­en.”

Het waait niet, maar daardoor is het nòg lekkerder. Ze graven een diepe valkuil. Krant er overheen. Dun laagje zand over die krant. Dan doet pappa alsof hij een klungelkopman is, die er in valt. Ze lachen zich helemaal suf. Pappa zegt dat hij het heerlijk vindt op het strand.

“Nou!” roept David en aan verhuizen denkt hij gelukkig niet meer.

PdH

    Print       Email

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

You might also like...

De Kloerenkwat

Read More →